Kijk naar die vastberaden blik, naar die hand in een afgemeten gebaar: "rechtdoor, en zonder omwegen!" Dat is hoe Paul Lewis afgebeeld staat op zijn laatste dubbellaar bij Harmonia Mundi, net als zijn vorige opname integraal gewijd aan Franz Schubert. Lewis' liefde voor die componist gaat helemaal terug naar zijn jonge jaren, toen hij als prille virtuoos ook al met diens muziek voor het voetlicht trad. In de tussentijd verdween de componist nooit helemaal van de radar, al slurpte de Beethoven-integrale die Lewis inmiddels heeft afgerond heel wat tijd op. Zo is de pianist een waar begrip geworden, een referentie waarmee interpreten van de Beethoven-sonates of –concerti zich steevast moeten meten. In zijn aanpak ontpopte Lewis zich ongeveer vijftien cd's lang als iemand die geen compromissen sluit, zeker niet in repertoire dat om zijn vernieuwingen op alle vlak de geschiedenis in ging. Sommigen moesten daarom even slikken toen ze hoorden hoe de solist zich door honderden bladzijden notenpapier worstelde, de kleinste accenten en details radicaal uitwerkend en zijn gehele lezing telkens weer besprenkelend met een saus van wroeging en doorwrocht schoonheidsgevoel. Nog altijd is het geen uitgemaakte zaak of Lewis dat repertoire alle recht heeft gedaan: hij ploegde zich er staalhard doorheen, met een schurende poëzie tot gevolg die soms doet verlangen naar meer lichtheid en mededogen.

Schubert is natuurlijk Beethoven niet. Toen Lewis eind 2011 opnieuw van zich liet horen en op een twee jaar durende tournee doorheen Europa vertrok met partituren in zijn koffer die Schubert tijdens zijn zes laatste levensjaren had geschreven, konden de wenkbrauwen worden gefronst: de componist, of toch zoals Lewis die benaderde, leek immers in weinig nog op de dromerige Wanderer en Einzelgänger, een beeld dat de traditie uit Schuberts tragische levensloop en correspondentie heeft geboetseerd. De vraag is in welke mate Lewis echter gelijk heeft als hij in de muziek van de Beethovenbewonderaar eenzelfde onrust zoekt, een verlangen om grenzen te doorbreken en melodieën voorbij muzikale structuren te hijsen, een hang naar muzikale geweldpleging vindt. Lewis' nieuwste opname, waarop bijvoorbeeld de vier fantastische impromptu's D. 935 klinken, schuwt alweer de jachtige karakters niet, en deze keer lijkt het plaatje ook helemaal te kloppen. Zo blijkt ook het afsluitende 'Allegro' uit die fantastische 'Wandererfantasie D. 760' een kolfje naar Lewis' hand: met grote halen beitelt hij de angst en het grote gevoel uit het klavier. Inderdaad is dit muziek die met recht en reden in een grote romantische traditie wordt gekaderd: de beslommeringen die eraan ten grondslag lagen zijn dezelfde, en de taal waarin de componist ze op papier zette, verschilt niet eens zo grondig van wat in die tijd nu eenmaal gangbaar was.

Structureel zijn Beethoven en Schubert evenmin totaal tegengestelde genieën. Eerstgenoemde hervormde de sonatevorm drastisch, terwijl de tweede veel meer buiten de klassieke kaders wilde denken, maar hen ironisch genoeg vaak (al dan niet impliciet) toepaste om tot een sluitende muzikale eenheid te komen. De over het algemeen meer frêle bewegingen in de muziek van Schubert hoeven dus niet te betekenen dat ze zich allemaal als fantasieën improvisatoir ontwikkelen. Ook daaraan besteedt Lewis aandacht: bij hem krijgen wederkerende motieven door een trefzeker en exact toucher echt de betekenis van ankerpunten, waarvan de pianist er per werk een aantal uitkiest. Zo wordt het potentieel fragmentarische in bijvoorbeeld de 'Moments Musicaux D. 780' overbrugd en tot een consistent pareltje gesmeed. Weliswaar is er geen sentiment te vinden in Lewis' viriele visie op Schubert, wat de luisteraar over het algemeen zal bevallen. Anderzijds doen broze, tedere handen het ook lang niet slecht in deze doorvoelde muziek. Lewis' kan zich meten met de Alfred Brendels en Imogen Coopers, maar speelt die collega's daarom niet helemaal naar huis.

Meer over Franz Schubert


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.