Door de jaren heen hebben verschillende mensen pogingen ondernomen om de tegelijkertijd voor de hand liggende en toch haast ongrijpbare relatie tussen de poëzie van Lucebert en de hem geliefde jazz onder woorden te brengen. In ‘Ik Ben een Gemankeerde Saxofonist. Lucebert en Jazz’ zijn acht van dergelijke stukken samengebracht, aangevuld met twee nieuwe beschouwingen van de hand van Coen de Jonge en Ben IJpma en een fascinerende inventarisatie van Luceberts jazzcollectie. Het boek bevat behalve deze beschouwingen ook een selectie uit de jazzpoëzie en -schilderijen van Lucebert, een volledig album van Flex Bent Braam én een opname van een Jazz & Poetry-avond uit 1965. Het is een uitgave om lang in te bladeren, naar te kijken en te luisteren.

De band tussen de poëzie van Lucebert en jazz lijkt vanzelfsprekend, maar ga erover schrijven en de problemen stapelen zich op. Want hoe meet je de invloed van iets abstracts als muziek op een genre als poëzie, dat bestaat uit geschreven woorden die de onhebbelijke eigenschap hebben altijd iets te willen betekenen? Gaat het dan om de referentie? Of gaat het om een bepaalde sfeer, een houding misschien zelfs ten opzichte van de kunst of de maatschappij? Of heeft het iets te maken met het ritme, of de structuur van het gedicht, of met de vrije manier van associëren? ‘Ik Ben een Gemankeerde Saxofonist’ geeft geen definitieve antwoorden op al deze vragen, maar geeft wel een breed overzicht van de denkbeelden die daarover bestaan.

Veel van de literatuur over jazz in het Nederlands is journalistiek van aard. Dat geldt ook voor het merendeel van de teksten in ‘Ik Ben een Gemankeerde Saxofonist’. Dat is uiteraard nauwelijks een mankement aangezien de redactie, bestaande uit Ben IJpma en Ben van Melick, erin geslaagd is een aantal zeer waardevolle teksten op te duikelen uit de krantenarchieven, waarin niet zelden Lucebert zelf aan het woord komt. ‘Het is de enige muziek die vitaal werkt voor de swing en het ritme’, zegt hij bijvoorbeeld in een interview met Igor Cornelissen uit 1981. Lucebert gaat verder met te zeggen dat hij bijzonder geïnspireerd raakt door de manier waarop de solisten in de jazz te werk gaan: ‘hun vondsten, de invloeden van anderen, de manier waarop ze citaten van anderen in hun eigen spel verweven’. Jazz was voor hem dus een motor in zijn zoektocht naar inventieve associaties en een manier om zich op een originele manier in de artistieke traditie te plaatsen.

Het is haast een cliché geworden dat de poëzie van de vijftigers niet zou zijn ontstaan zonder het stuwende ritme van de platen van Parker, Gillespie en Monk. Lucebert zelf heeft dat misschien niet met zoveel woorden gezegd, maar houdt desgevraagd deze mythe toch graag in stand. Ook in het stuk van Jan van Gilst en het interview met Bert Vuijsje (beide uit 1987) herhaalt hij namelijk dat het de ontdekking van Parker was die bij hem voor een andere kijk op de wereld heeft gezorgd. Het interessante is echter dat Lucebert en een heel contingent andere vijftigers al voorzichtige jazzgedichten schreven voordat de bebop de Atlantische Oceaan was overgestoken. In een gedicht als ‘Verdediging van de vijftigers’ wacht Lucebert bijna expliciet op een nieuw soort jazz die zijn vernieuwingsdrang kan ondersteunen. Misschien wel even fascinerend als de daadwerkelijke invloed van de jazz is daarom de rol die Lucebert deze muziek in zijn eigen mythe toebedeelt. In het reeds aangehaalde interview met Vuijsje verklaart Lucebert zelfs dat de jazz is uitontwikkeld, dat het niet nóg vrijer kan. Daarmee claimt hij eigenlijk ook de literaire avant-garde voor zichzelf. Als niemand Coltrane nog zou kunnen overtreffen, wat zou een andere jazzdichter dan nog uithalen wat hij niet al heeft gedaan?

Maar de mogelijkheden blijven natuurlijk eindeloos. Lucebert zou de eerste zijn om dat toe te geven. Over hoe hij zelf de taal precies bleef manipuleren valt het meest te lezen in de bijdragen van J. Bernlef, Gillis Dorleijn en Johanneke van Slooten. Van Slooten legt onder meer overtuigend het verband tussen de lichamelijkheid van Luceberts poëzie en de lichamelijkheid van het bespelen van een instrument. Dorleijn analyseert Luceberts associatieve manier van dichten als een organisch tot stand gekomen jazzsolo.

Dat laatste is goed te horen in Luceberts eigen voordracht van ‘Jazz and Poetry’ op de eerste van de twee bijgevoegde cd’s. Lenig laveert Lucebert daar van klankassociatie naar betekenisovereenkomst, hij swingt af en toe als Parker en hokt en stokt dan weer als Monk. Echte muziek wordt het natuurlijk niet, dat is de tragiek van de jazzdichter die, en dat had Lucebert goed gezien, hoogstens een “gemankeerde” saxofonist kan worden. Maar hij blijft niettemin een dichter en een fascinerende dichter bovendien.

Juist in die hoedanigheid, als dichter dus, wist Lucebert Michiel Braam en zijn nieuwe collectief Flex Bent Braam te inspireren tot een volledig nieuw album. Braam maakte nieuwe arrangementen van de elf titels die Lucebert in 1965 als de meest invloedrijke had opgegeven. De tracks variëren van de heerlijk rauwe en geile interpretatie van ‘Better Git It In Your Soul’ van Charles Mingus tot het haast industrieel gebrachte ‘Straight No Chaser’ van Thelonious Monk. Deze avontuurlijke rondgang langs de onsterfelijke klassieken wordt afgewisseld met acht nieuwe composities van Braam, die zich voor de gelegenheid liet inspireren door Luceberts ‘Japanse epigrammen’. En zo is de cirkel rond en geeft ‘Ik Ben een Gemankeerde Saxofonist’ de jazz- en literatuurliefhebber heel wat te overwegen en nog meer te genieten.

Meer over Ben IJpma, Ben van Melick


Verder bij Kwadratuur
  • Helaas geen extra info meer.

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.