Een van de minder grote figuren uit de Engelse twintigste eeuw is Lennox Berkeley (1903-1989) een man die misschien door zijn associatie met Benjamin Britten wat in de schaduw is gezet maar een tamelijk groot en matig modernistisch oeuvre componeerde. Centraal in dat oeuvre staat naast symfonische muziek ook kamermuziek, werken voor zowel klassieke bezettingen als strijkkwartet als voor minder voor de hand liggende formaties. Een aantal van zulke verschillende kamermuziekwerken worden hier gepresenteerd door leden van het New London Chamber Ensemble. Hoe gevarieerd de bezettingen waren waarvoor Berkeley schreef, bewijzen het hoorntrio opus 44, de altvioolsonate opus 22, de sonatine voor fluit en piano opus 13 en het kwintet voor vier blazers (hobo, klarinet, fagot, hoorn) en piano opus 90.

De zwaarmoedige altvioolsonate werd geschreven in de nasleep van de tweede wereldoorlog en vormt dus zeker geen onbekommerde beluistering. Morgan Goff kan echter een betoverend mooie klank uit zijn altviool halen en speelt meesterlijk met Berkeleys zachte, vloeiende melodielijnen. Dat houdt in een niet zo toegankelijk en ernstig werk toch een welkom gevoel van tederheid en menselijkheid. Het spel tussen dat humane en ruwere passages die woede uitdrukken (maar nergens echt extrovert worden) is een van de zaken die de altvioolsonate boeiend houdt.

De sonatine foor fluit en piano neemt het wat lichter op. Dat is althans zo in de korte hoekdelen, die frivool van de vingervlugheid van de fluit gebruik maken. Het werk wordt echter niet geholpen door een minder interessant middendeel dat de vorm aanneemt van een uitgesponnen elegie. Fluitist Patrick Williams doet zijn best maar kan Berkeleys lange fluitlijnen niet echt leven inblazen.

Verschillende harmonieën, zeker in het kwintet voor blazers en piano doen aan de stijl van Stravinskis neoklassieke periode denken. Berkeley was sterk op Frankrijk gericht en die Franse invloed hoort men in de afstandelijke, nuchtere toon van het kwintet, dat gelijkenissen vertoont met Francis Poulencs gelijkaardige sextet voor blazers en piano. In tegenstelling tot de muziek van Poulenc bezit Berkeleys muziek echter niet dezelfde opgewekte humor.

Een speelse knipoog naar de luisteraar zit er bij Berkeley dus niet in. In geen enkel werk is dat meer hoorbaar dan in het hoorntrio (hoorn, viool en piano) opus 44, een welkome aanwinst voor een ensemble waar relatief weinig muziek voor bestaat. Berkeley kijkt naar de hoorn als naar een jacht- en signaalinstrument en schrijft een evocatief werk waarin de hoorn niet zelden van mijlenver lijkt te komen en symbool staat voor het pastorale en het heroïsche. Die aanpak geeft trio een meditatief karakter en hoornist Stephen Stirling versterkt dat introverte nog door te kiezen voor een wat afstandelijke, objectieve lezing die eerder onverstoorbaar en mannelijk in plaats van broos of delicaat overkomt.

Dat broze wordt vaker aan piano of viool overgelaten, die een partij uitvoeren die klinkt alsof hij met uiterste finesse afgewerkt is. De drie muzikanten spelen met uitersten in de dynamiek en kunnen dus net zo goed een machtig luide ‘forte’ als een muisstille ‘piano’-dynamiek uitvoeren. Dat doet wonderen voor het meditatieve middendeel van het trio. Dit hoorntrio is toch wel het meest interessante en integere werk van de cd, een reden op zich voor liefhebbers van twintigste-eeuwse kamermuziek of muziek voor hoorn om deze plaat in huis te halen. De drie andere werken zijn wat meer doordeweeks maar krijgen daarom geen minder capabele en verzorgde uitvoering mee.

Meer over L. Berkeley


Verder bij Kwadratuur
  • Helaas geen extra info meer.

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.