De Amerikaan Cass McCombs kan stilaan een oude rot binnen de zanger-liedjesschrijversgilde genoemd worden. Tijdens zijn carrière wist hij al heel wat lof te oogsten, zo verklaarde de jammerlijk betreurde John Peel zich uitgesproken liefhebber van de in Concord, Californië geboren muzikant. Met ‘Wit’s End’ is McCombs ondertussen toe aan zijn vijfde langspeler. Hierop kiest hij – meer dan tevoren – resoluut voor een uiterst ingetogen en desolaat muziekuniversum dat in alle holtes en leegtes vertwijfeling ademt. Door deze gezapigheid en de aangewende thematiek is het nodig om het album soms te laten bezinken en het even wat tijd te geven.

Met ‘County Line’, het openingsnummer, laat Cass McCombs meteen horen dat ‘Wit’s End’ tot stand kwam in het decor van de americanamuziek, waar hij voorheen eerder de hoek van poprock ontgon. Ook wat de sfeer betreft, laat hij tijdens deze opener weinig omwonden: “You never even tried to love me / What did I have to do to make you want me? / I feel so blind / I can’t make out the passing road signs / All that you would have me do is cross that county line”. Het is een melancholische vertwijfeling, doordrongen van eenzaamheid die hij zeer ruimtelijk weer weet te geven. Of dit autobiografisch is, kan niet met zekerheid worden gezegd, maar feit is wel dat hij tijdens zijn jongvolwassen jeugd het land met bussen en campers afdweilde. Het volgende nummer ‘My Lonely Doll’ sluit vervolgens zowel qua sfeer als qua thematiek naadloos aan bij de opener. Het prominent aanwezige glockenspiel tilt het nummer bovendien op een zweverig – haast ondoorgrondelijke – wolk.

De piano wordt van onder het stof gehaald tijdens ‘Saterday Song’, een nummer dat het donkere en onheilspellende karakter gemeen heeft met Elliott Smith. Dit instrument speelt ook tijdens ‘Memory Stain’ een voorname rol, alleen wordt hier eerder een stemming geschept die refereert aan kamermuziek. Geen slecht idee met het oog op de variatie van het album, ware het niet dat deze compositie het in zich draagt om wat verloren te gaan tussen de andere nummers op ‘Wit’s End’.

Eindigen doet Cass McCombs met een aardige triptiek. Eerst is er ‘Hermit’s Cave’ dat een sprookjesachtige mystiek in zich draagt (gestoeld op een wisselwerking van piano en doffe percussie). Daarop volgt het broze ‘Pleasant Shadow Song’, waarin opnieuw een vette knipoog naar Elliott Smith zichtbaar wordt. Als afsluiter koos Cass voor het héérlijk opgekuiste – edoch wonderbaarlijk kabbelende – ‘A Knock Upon The Door’, een uiterst knap narratief lied over de smartelijke vrijage van een moderne minstreel met zijn muze. Hierin komt hij op basis van wat gitaar, aangelengd met afgemeten percussie en sombere blazers tot een ruim negen minuten durende, innemende climax.

Cass McCombs is een nieuwe weg ingeslagen. Door te kiezen voor een gezapig tempo en een vertwijfelde thematiek nam hij evenwel niet het meest eenvoudige pad. Toch mag ‘Wit’s End’ gezien worden als een mooi vervolg van zijn oeuvre. Met wat doorzettingsvermogen blijkt dit namelijk een aangenaam voortdrijvende, lijzige groeiplaat. Hier en daar zijn nog wat hindernissen aan te duiden, waardoor Cass McCombs nog niet heilig verklaard kan worden, maar met één van de komende albums zou dat wel eens kunnen volgen.

Meer over Cass McCombs


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.