Kwadratuur interview

Craig Taborn heeft een nieuw trio. Nu ja, nieuw: met drummer Gerald Cleaver als vaste waarde is de groep voor twee derde gelijk aan het trio Farmers By Nature, al gaat het er volgens Taborn bij het nieuwe drietal echt wel anders aan toe gaan.

Het is altijd gevaarlijk om een muzikant te beoordelen op basis van een release. Toegegeven: bij sommigen is dat gevaar net iets minder dan bij anderen, maar de Amerikaanse pianist Craig Taborn behoort wel tot dat soort artiesten dat het wel erg bont maakt met muzikale haarspeldbochten: van de meer klassieke jazz als pianist bij James Carter tot het vrijere werk met Roscoe Mitchell of Farmers by Nature. Zijn elektronische kant kon hij botvieren als keyboardspeler in Carl Craigs Innerzone Orchestra of op zijn eigen album ‘Junk Magic’ terwijl zijn veelbesproken soloplaat ‘Avenging Angel’ een haast klassiek geluid laat horen. Reken daarbij zijn zwakke plek voor metal en het mag duidelijk zijn dat cd’s van Taborn bespreken, louter op basis van de one sheet, een hachelijke onderneming is.

Al die verschillende dingen, horen die bij bepaalde periodes in je leven of maken die continu deel uit van wie je bent?

Al die dingen maken deel uit van wie ik ben. De meeste van de dingen die je opsomt heb ik gedurende mijn hele leven beluisterd. Vanaf mijn twaalfde, dertiende luisterde ik naar metal én punkrock én bebop én hedendaagse klassieke muziek én traditionele muziek. Het is dus niet zo dat ik op een bepaald moment naar een bepaald soort muziek luisterde om het daarna achter me te laten.

Hoe kom je aan zo’n brede achtergrond? Een muzikale vader, slechte vrienden…?

Foto: Andrea Canter
Foto: Andrea Canter
Van verschillende kanten eigenlijk: mijn vader luisterde naar jazz, ik had vrienden die naar andere dingen luisterden, maar ik was zelf altijd nogal nieuwsgierig. Dat is vroeg als twaalfjarige, maar er was toen ook heel wat gaande. Ik groeide op in Minneapolis waar in de jaren ’80 een vruchtbare underground rock en punkrock scene was en daarnaast waren er verschillende zalen die moderne en avant-garde muziek lieten horen. Daar begon ik toen ook al naar toe te gaan maar vooral de punkrockbeweging was belangrijk. Omdat ik naar all ages shows ging, kon ik toen al binnen geraken. Ik ging trouwens ook geregeld naar jazz luisteren en rond diezelfde periode ben ik ook zelf muziek beginnen spelen.

Hoe kijk je jaren later terug op je periode in het ‘Innerzone Orchestra’ van technopionier Carl Craig en je eigen elektronische album ‘Junk Magic’?

Ik voel me er nog altijd goed bij, het was een geweldige belevenis. Voor Innerzone was het speciaal om te kunnen werken in die scene en met Carl Craig. Dankzij mijn plaats in die band kwam ik met heel wat mensen in contact, in de VS en Europa.

Zou je zeggen dat je ook iets geleerd hebt van Carl Craig?

Veel zelfs: over gevoeligheid en architectuur, over geluid en over muziek in een bredere context. Door te observeren leerde ik het creatieve proces begrijpen en zoals ik al zei: het ontmoeten van andere mensen was ook belangrijk. Met het Innerzone Orchestra hebben we heel wat festivals gedaan en dankzij het respect dat Carl in die wereld kreeg, kwam ik in contact met muzikanten die in de late jaren ’90 met allerlei dingen bezig waren. Dat was een echte eye-opener. Daar heb ik dingen gezien die ik anders nooit had kunnen zien. Het gebeurt immers niet vaak dat je de kans krijgt om te observeren hoe elektronicamuzikanten te werk gaan, maar backstage kon dat wel: heel inspirerend! Het proces was vaak heel anders. Er zijn heel verschillende manieren van werken, zeker toen, toen alles nog niet zo vastgelegd was als nu. Het gebruik van computers was toen nog eerder nieuw, het was tenslotte elektronica uit de jaren ’90.

Waren je ervaringen bij Carl Craig belangrijk voor je eigen ‘Junk Magic’.

Als twaalfjarige luisterde ik naar metal én punkrock én bebop én hedendaagse klassieke muziek én traditionele muziek.
‘Junk Magic’ reflecteert sommige van die invloeden, zeker procesgewijs, minder qua stijl. Dat interesseerde me ook niet zo, het proces des te meer: het in mijn eigen werk toepassen van wat ik bij anderen gezien had, maar dan wel in een meer geïmproviseerde context, of in een waar anders gecomponeerd wordt.

Ervaar je in je huidige muziek nog invloeden van wat je geleerd hebt bij Carl Craig?

Absoluut, zeker wanneer het gaat over het live proces, hoewel het ook wel in opnames te horen is. Hoe dingen de kans krijgen om te ontwikkelen, met geduld en aandacht voor geluid en detail, dat is echt iets dat ik van Carl Craig en andere Detroitse technoartiesten geleerd heb. Mijn muziek klinkt daarom niet noodzakelijk elektronisch, maar hoe die ontwikkelt of hoe ik denk over spanningsopbouw en ontspanning is er wel door beïnvloed.

Als je nu, buiten Carl Craig, drie muzikanten zou moeten kiezen die je manier van spelen of je visie op muziek bepaald hebben, wie zouden dat dan zijn?

Roscoe Mitchell is voor mij een hele grote. Die heeft mijn spelen, mijn esthetiek en hoe ik andere muziek hoorde enorm bepaald, zelfs voor de elektronische muziek. Een tweede zou Gerald Cleaver kunnen zijn. We zijn samen begonnen en er zijn zoveel momenten samen die van belang geweest zijn voor het ontwikkelen van mijn eigen benadering, hoewel ik daar niet meteen specifieke momenten op kan kleven. De derde… dat wordt moeilijk. Er zijn er zoveel. Misschien dat ik er later wel op kom.

Dan is dit een moment om de zaken eens om te draaien: Peter Evans beweerde in een interview dat je voor hem een groot voorbeeld was, omdat je in veel verschillende situaties kon opereren zonder jezelf te verloochenen. Is er iets dat echt Craig Taborn is en dat overal hetzelfde blijft?

Ik denk van wel, maar ik kan niet exact zeggen wat. Misschien is het wel dat ik mijn benadering niet aanpas aan stijlen of contexten. Hoe ik over muziek denk, verandert niet, ik kies dus geen dingen die in een context passen. Op een bepaalde manier denk ik hetzelfde in alle muziek. Dat heeft ook weer te maken met dat ik al heel jong naar verschillende soorten muziek luisterde waardoor ik een brede kijk heb op muziek en het voor mij een groot geheel wordt. Mijn vertrouwdheid met verschillende stijlen geeft me bovendien de mogelijkheid om er tussen te bewegen. Zo zou ik iets van de metalwereld in een straight ahead jazzcontext kunnen brengen. Het zal dan niet klinken als metal, maar het zal wel mijn beslissing beïnvloeden van wat ik speel en hoe lang ik dat volhoudt. Datzelfde idee kan echter even goed opkomen in de context van elektronische muziek of freejazz. Die beslissingen, dat ben “ik” dan. Ik weet niet echt wat het is en denk er niet te veel aan, maar het is wel leuk dat Peter dat zo zegt.

Maar voel je het zelf ook zo aan?

Foto: Claudia Casanova
Foto: Claudia Casanova
Ik speel al jaren muziek en ik doe wat ik doe. Het is dus niet zo dat ik probeer om in een bepaalde stijl te spelen. De manier waarop jazz en muziek onderwezen wordt, is dat je moet leren om verschillende stijlen te beheersen door het kennen van de taxonomie van die stijlen: zo speel je funk en zo reggae. Hoewel ik de karakteristieken van die muziek ken, ben ik er niet mee bezig om die stijlen op die manier te spelen. Dat komt eigenlijk neer op het imiteren van mensen: als je funk wil spelen, moet je je baslijnen spelen zoals die of die. Je bestudeert wel wat ze doen, natuurlijk, maar als ik iets speel, is het volgens mij alleen interessant wanneer ik iets aan die muziek kan bijdragen. Ik wil het dus steeds personaliseren. Anders heb ik het gevoel dat ik anderen afrip en dat is lame. (lacht)

Je hebt een hele brede achtergrond en benadert dus alles op je persoonlijke manier, maar is het dan nog niet gebeurd dat je in een context terecht kwam waar dat niet bleek te werken?

Niet helemaal. Ik heb wel al eens het gevoel gehad dat ik een situatie zat waarin te weinig vertrouwd was met context om er iets mee te kunnen doen, dat ik er meer mee bezig zou moeten kunnen zijn om echt iets bij te dragen. Dat verwijst uiteraard terug naar wat ik daarnet zei. Het was op die momenten dus niet zo dat ik het niet wilde doen, maar dat er nog werk was om echt waardevol te kunnen functioneren en die tijd is er niet altijd. Maar goed, mijn leven gaat nog verder, dus wie weet…

Je had het daarnet over de manier waarop muziek onderwezen wordt. Welke opleiding heb je eigenlijk zelf gehad?

In highschool boden ze muzieklessen aan op college niveau: muziektheorie, compositie en zo. Die heb ik gevolgd en toen ik naar de universiteit ging, wilde ik die richtingen meer uitdiepen. Ik ben naar de universiteit van Michigan gegaan, maar ik ben al snel professioneel beginnen spelen in Detroit, met muzikanten als Marcus Belgrave. Dat was meer een opleiding voor jazz dan je in een klaslokaal kan krijgen. Daarom ben ik aan de universiteit vakken gaan volgen die weinig met muziek te maken hadden. Een echte richting zat er niet in, mijn college-carrière was heel weinig specifiek, dat was net het probleem. (lacht) Ik volgde kunstvakken, culturele onderwerpen, antropologie, etnomusicologie, comparatieve literatuur, alles wat verbonden was met culturele expressie, tot in gebieden als religie of sociologie. Ik koos eigenlijk gewoon de lessen die ik wilde volgen.

Terug naar de muziek: je eerste album onder eigen naam was in trio en dateert uit 1994. Ondertussen zijn er nog maar drie bijgekomen. Is dat niet wat weinig?

Ik laat muziek graag wat evolueren tot ze opgenomen wil worden.
Eens even tellen… de nieuwe trioplaat wordt de vijfde, ja. Wel, ik laat dingen eerst graag wat evolueren tot ze opgenomen willen worden en dan zoek ik naar een gunstige manier om ze te documenteren. De opname zou immers het resultaat moeten zijn van een proces in een project of de culminatie ervan. Ik zou misschien een paar albums meer kunnen uitbrengen, maar er worden zoveel opnames gemaakt, dat ik niet de druk voel om er nog wat bij te doen. Het proces versnellen hoeft dus niet voor mij. Er is immers als genoeg te vinden van wat eender wie doet. Bijna elk optreden dat ik geef, wordt wel op de een of andere manier opgenomen: niet altijd in de beste kwaliteit, maar er wordt wel iets van bewaard.

‘Avenging Angel’ uit 2011 is je vierde album onder eigen naam en meteen je eerste soloplaat.

Ik speel al zo’n acht jaar solo-optredens. Het is echter zo’n specifiek een vaak betreden terrein dat ik een manier zocht om er echt iets aan bij te dragen. Dat nam wat tijd in beslag om te ontwikkelen, om iets te vinden dat persoonlijk genoeg was om op te nemen. Rond 2008, 2009 begon ik aan een solo-cd te denken en aanvankelijk wilde ik het in eigen beheer doen. In diezelfde periode was ik met Manfred (Eicher, producer en artistiek leider van het label ECM, KVM) aan het denken over een cd voor ECM, een album dat eigenlijk een trioplaat moest worden. Dat bleek echter moeilijk om rond te krijgen en toen vroeg hij of ik geïnteresseerd was om een soloalbum te maken. Zo kwam alles mooi samen in een ideale situatie. Wachten bleek dus het beste idee.

Terecht, want de muziek klinkt enorm matuur. Sommige tracks doen zelfs aan als gecomponeerde stukken. Zou je die desgevraagd kunnen reproduceren?

Nee, want voor het grootste deel is de muziek geïmproviseerd. Er waren enkele ritmische oefeningen waarvan ik dacht dat ik ze zou kunnen gebruiken, maar de keuze om dat wel of niet te doen, is dan nog steeds geïmproviseerd. Het hele project gaat over pure improvisatie.

Toch klinken er echo’s van heel wat klassieke componisten in door: Debussy, Messiaen, Ligeti, Schubert… Kan je je daarin vinden?

Natuurlijk. Het pianistieke alleen al en het feit dat ik veel naar die muziek geluisterd heb, maakt dat ik beïnvloed ben door die componisten. Veel van de gevoeligheid komt daaruit voort, maar ook uit andere muziek. De structuur van de muziek was echter improvisatorisch, spontane compositie. Ik had niet op voorhand beslist wat ik ging doen, maar bracht alles samen en begon met het materiaal te werken. Het is er dus allemaal, maar het interessante is dat het daarom niet allemaal zo bedoeld is. Ik kan bijvoorbeeld iets traag doen dat me doet deken aan Cryptopsy (Canadese metalband, KVM), maar omdat het op een piano gespeeld wordt, klinkt het als Ligeti. Vaak komt het idee dus van elders en ben ik zelf verrast hoe het uiteindelijk overkomt, omdat ik er zelf op dat moment niet zo aan dacht.

Toch is het niet moeilijk om in het begin van ‘Avenging Angel’ Schuberts ‘Der Atlas’ te horen.

Ja, maar toch dacht ik op dat moment helemaal niet aan Schubert. Waarschijnlijk was ik gefocust op een manier van melodievoering die resulteerde in een beweging die je inderdaad snel aan Schubert doet denken. Het grappige is dat als ik op dat moment wel aan Schubert had gedacht, dat het dan waarschijnlijk iets heel anders geworden was.

Als je gaat optreden, bereid je je dan voor om in een state op mind te geraken?

Niet echt meer, want een van de dingen die je als improvisator ontwikkelt, is de vaardigheid om in zo’n improvisatorische state of mind te geraken. Vroeger dacht ik dat ik wel een of ander ritueel moest ontwikkelen: mediteren of drinken of zo. (lacht) Nu heb ik geleerd dat ik, ongeacht wat er gaande is, kan neerzitten en zijn waar ik moet zijn. Het is iets automatisch geworden.

Je eerste en je tweede album onder eigen naam waren trioplaten, je nieuwe wordt er ook een en daartussen heb je met Farmers by Nature en andere bands ook in driehoeksverhoudingen gespeeld. Heb je een zwak voor die bezetting?

Niet noodzakelijk, maar het is wel een format dat gemakkelijk werkt voor promotors. Mensen engageren niet gemakkelijk grotere groepen. Muzikaal gaan die trio’s voor mij echter over de muzikanten. Spelen met mensen als Gerald Cleaver of Thomas Morgan, dat is voor mij de sleutel.

Bij Farmers by Nature, het trio dat je had met Gerald Cleaver en bassist William Parker valt op hoe gelijkwaardig de rol van elke muzikant is, zeker op het album ‘Out of This World’s Distortions’.

Zeker, Farmers by Nature is dan ook zuiver een improvisatiecollectief. Die onderlinge gelijkwaardigheid was er trouwens van in het begin. We hebben er niet echt iets voor moeten doen. Dat heb je natuurlijk als je werkt met meesterlijke improvisatoren als Gerald en William. Je hebt dus echt mensen van een bepaald niveau nodig, iets wat verder gaat dan louter het muzikale: ze moeten er ook esthetisch en psychologisch staan. Dat maakt mensen net tot goede improvisatoren. Het zou dus zeker niet met eender wie zo gemakkelijk gaan, maar net omdat we dachten dat het voor ons wel zou werken, zijn we met dat specifieke trio begonnen.

Vergelijk je nieuwe trio met Thomas Morgan op bas eens met Farmers by Nature.

Het trio met Thomas is meer mijn trio, omdat ik er composities voor schrijf. Het blijft voor 85% improvisatie, maar met de geschreven muziek leg ik min of meer een context vast. Het basisidee is dus niet langer een trio waarin iedereen evenveel te zeggen heeft. Uiteindelijk wordt het dat weer wel, omdat ik buiten de geschreven dingen niets opleg. Zo komen we ook weer op het vrije terrein dat weliswaar mee vorm gegeven wordt door de afgebakende composities.

Goede improvisatoren moeten er ook esthetisch en psychologisch staan.
Eigenlijk wilde ik gewoon met die kerels spelen en samen met hen exploreren wat je met een pianotrio in die context kan doen. Thomas en Gerald zullen echter nooit een “normale” rol opnemen of doen wat je van hen verwacht. Alle beslissingen zullen op het moment genomen worden en waarschijnlijk ook onconventioneel zijn. Dat heb ik nodig omdat de context van het pianotrio doorgaans vraagt dat de pianist het geheel aanstuurt en dat wilde ik voor deze band niet. Ik zou dit trio ook nooit geformeerd hebben met iemand anders als Thomas op bas. Ik ken heel wat goede bassisten, maar Thomas is echt uniek. Dat is de sleutel tot deze groep.

Je schrijft dus voor je nieuwe trio, maar heb je ooit muziek voor anderen geschreven?

Bedoel je dan muziek waar ik zelf niet in meespeel? Nee, die kans heb ik nog niet gehad. Ik zou het best wel eens willen doen. De bezetting doet er niet zo toe: eigenlijk heeft zowat elke formatie interessante aspecten, maar ik heb nog geen concrete vragen gekregen. Er is wel al eens over gesproken, maar verder dan een ideetje is het nog nooit geraakt.

Misschien een detail, maar je bent een van die muzikanten die geen eigen website heeft.

Een persoonlijke website is tegenwoordig standaard geworden, maar als je dan naar die sites gaat, dan zie je dat het laatste bericht dateert van 1 december 2010. Niemand gaat er nog echt naar toe. Iedereen gooit tegenwoordig alles op Facebook. Als ik concertdata aan te kondigen heb, plaats ik die daar ook en als de zaal waar het optreden plaatsheeft dan ook haar werk doet, zou het in orde moeten komen.

Misschien zou ik toch wel eens een website moeten laten maken. Dat is me al gezegd door zowat iedereen die ik ken. Want eerlijk gezegd zit ik ook niet vaak op Facebook. (lacht)

Misschien is dit het moment om nog even terug te komen op de openstaande vraag: wie is de derde muzikant die je spelen en denken sterk bepaald heeft?

Dan zou ik nu zeggen: Tim Berne, zeker met zijn elektronische band van ‘The Shell Game’, het eerste project dat ik met hem deed. Daar werden alle dingen die ik in de late jaren ’90 deed, geïntegreerd: de improvisatie met Roscoe Mitchell, Carl Craig, de straight ahead jazz die ik speelde met James Carter, de elektronica en de structureel intens gecomponeerde muziek. Roscoe had ook wel gecomponeerde muziek, maar die van Tim had nog meer compositie in zich.

Tims idee van een context is bovendien heel open: hij schrijft de muziek en laat je daarna doen wat je wilt. Door bij hem te spelen heb ik heel wat dingen kunnen ontwikkelen. Dat project werd een plaats waar ik heb kunnen synthetiseren, iets wat later ook kon doen bij mijn eigen ‘Junk Magic’ project.

Meer over Craig Taborn


Verder bij Kwadratuur

Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.