Kwadratuur interview

Ingrid Laubrocks levensloop in een Twitterbericht: trok van een dorp in Duitsland naar Berlijn, verkaste als negentienjarige met haar vriendje naar Londen en was te horen op Polar Bears voor een Mercury Prize genomineerde ‘Held on the Tips of Fingers’. Ze studeerde aan de Guildhall School of Music en bij Jean Toussaint en David Liebman (die ze allebei persoonlijk contacteerde) en kwam uiteindelijk in New York terecht.

Ondertussen heeft ze een vaste plaats veroverd in het rooster van het befaamde Zwitserse label Intakt met muziek die zelfs voor liefhebbers van wat meer avontuurlijke jazz niet altijd evident is. Zeker met de groep Anti-House klinkt haar muziek daarvoor veel te doordacht en uitgepuurd. Voor deze band heeft ze zich dan ook omringd met een indrukwekkende verzameling collega’s: echtgenoot Tom Rainey op drums, bassist John Hébert, pianiste Kris Davies en gitariste Mary Halvorson, stuk voor stuk muzikanten die eigenlijk meer algemene bekendheid genieten dan Laubrock zelf.

Ingrid Laubrock (foto: Peter Gannushkin)
Ingrid Laubrock (foto: Peter Gannushkin)
Toch is het Laubrock die de lakens uitdeelt, als ze tenminste niet in de weer is met andere groepen als Sleepthief (met Rainey en pianist Liam Noble), haar Ingrid Laubrock Octet (met opnieuw onder meer Noble, Rainey en Halvorson) of een hele reeks samenwerkingen weer opnieuw vertrouwde namen opduiken. Niet slecht voor een muzikante die ooit te kennen gaf niet altijd even zeker in haar schoenen te staan… 

In een interview met de website All About Jazz van zes jaar geleden, zei je dat je geregeld serieus aan jezelf twijfelde. Heb je dat nog steeds?

Toch wel, hoewel misschien niet meer zo veel. Nu stel ik me meer vragen bij wat ik doe. Groeien als muzikant vraagt flexibiliteit, je moet jezelf observeren en weten wanneer je vast zit. Dus ik denk dat ik het nog steeds in me heb, maar dan wel op een vriendelijker manier dan vroeger.

Hoe kijk je dan terug naar je eerste cd onder eigen naam, ‘Who is It?’ (Candid, 1998)? Die klinkt totaal anders dan wat je nu doet: traditioneel en zelfs ronduit commercieel, zeker voor iemand die toch al vanaf haar twaalfde naar vrije geïmproviseerde muziek luistert.

Muzikaal gezien kan ik niet zeggen dat ik nu nog van die cd kan genieten. Ik heb er ook al jaren niet meer naar geluisterd, maar toch is die heel belangrijk geweest. Je moet namelijk weten dat de nummers op die cd mijn eerste eigen composities waren. Het schrijven, repeteren en opnemen ervan zijn een belangrijk proces geweest. Tot dan toe had ik mezelf nooit als leider of componist gezien en was ik tevreden met de rol van side woman.

Ik was dan ook erg nerveus en verlegen om mijn ideeën op papier te zetten en ze aan anderen voor te stellen. Alan Bates van Candid heeft me een jaar lang achtervolgd met de vraag of ik geen plaat voor hen wilde maken. Ik heb zijn aanbod altijd afgewezen onder het mom van niet geïnteresseerd te zijn, maar eigenlijk was ik gewoon bang om te falen. Dat klinkt allemaal natuurlijk heel vreemd, zeker als je bekijkt hoe moeilijk het nu is om een platenmaatschappij te vinden die wil investeren.

Wat die geïmproviseerde muziek betreft: dat klopt, maar ik was alleen als luisteraar met die muziek bezig. Toen ik saxofoon begon te spelen, ging ik naar meer traditionele jazz luisteren, omdat het me nodig leek om te leren wat er voor die geïmproviseerde muziek geweest was. Die vrije muziek zelf spelen, dat is dus pas veel later gekomen.

Je hebt les gehad van Dave Liebman die je aanraadde om extra met de klassieke jazztraditie bezig te zijn. Is ‘Who is It?’ een gevolg van die ontmoeting?

Hoewel mijn composities lang en complex kunnen zijn, ben ik geen rigide bandleider.
Nee, de masterclasses van Liebman heb ik gevolgd nadat de cd was opgenomen. Als saxofonist is het heel moeilijk om niet de klassieke jazz en haar meesters te bestuderen. Er zijn zoveel geweldige saxofonisten geweest! Bovendien ben ik dol op die jazz. Als je twee maanden spendeert aan het zelf op het gehoor uitschrijven, het leren spelen en memoriseren van een solo van Coltrane of Rollins en als je probeert hun geluid, gevoel en frasering te kopiëren, dan kom je het dichts in de buurt bij wat het moet geweest zijn om les te volgen bij die mannen. Dat is een van de dingen die Liebman mij duidelijk maakte: dat er veel te leren is via die manier van werken en daar ben ik hem erg dankbaar voor.

Het vragen naar invloeden kan gevoelig liggen bij sommige muzikanten, want natuurlijk wil niemand een copycat genoemd worden. Toch: wat denk je van referenties als Henry Threadgill en Steve Lacy?

Ik ben beïnvloed door veel muzikanten en ze veranderen continu. Threadgill is er zeker een van als componist en Lacy ook als sopraansaxofonist. Daarnaast kan ik (en de volgorde is willekeurig) Sonny Rollins, Wayne Shorter, John Coltrane, Anthony Braxton, Evan Parker, Lee Konitz, Ornette Coleman, Dewey Redman, Archie Shepp, Pharoah Sanders en heel wat anderen noemen. Dat zijn dan nog maar alleen de saxofonisten. Er zijn zoveel muzikanten die me inspireren en dat geldt zeker voor de mensen waar ik mee samen speel.

Je speelt hoofdzakelijk sopraan- en tenorsax. Laten die twee verschillende kanten van je karakter horen?

Die twee instrumenten zijn natuurlijk heel verschillend, maar ik heb wel het gevoel dat het steeds dezelfde persoon is die speelt. Ik heb het gevoel dat ze beiden een verlengstuk van mezelf zijn.

Toen je van Londen naar New York trok, wilde je het wat rustig aan doen. Waarom?

Ik wilde het niet alleen wat voorzichtig aanpakken, ik moest ook wel. Ik was immers nieuw in een scene die niet bepaald zat te wachten op nog eens een nieuwe tenorsax. Ik kon het echter wel waarderen, want zo kreeg ik tijd om na te denken, te focussen, te oefenen en te componeren: heel aangenaam na twintig jaar rondrennen en rond proberen komen in Londen. Het laatste wat ik wilde was allerlei projecten aannemen om daar dan niet voluit voor te kunnen gaan, wat me wel eens overkomen was in Londen, gewoon om te overleven.

Hoe past Anti-House in dat verhaal?

Ingrid Laubrock & Tom Rainey (foto: Cees van de Ven)
Ingrid Laubrock & Tom Rainey (foto: Cees van de Ven)
De muzikanten van Anti-House waren de muzikanten van wie ik de manier van spelen meteen geweldig vond. Tegenwoordig ben ik goed in het herkennen van muzikanten waarmee het kan klikken, waarmee er een chemie kan ontstaan. Anti-House was mijn eerste band in New York en de leden ervan zijn ook bij mijn beste vrienden.

In jouw muziek is het vaak moeilijk om uit te maken waar de compositie begint en de improvisatie eindigt. Zoek je die onduidelijkheid bewust op?

Daar kan ik heel simpel op antwoorden: ja. Ik hou er van om grenzen te laten vervagen.

Je muziek maakt soms een erg doordachte indruk. Ben jij een eerder rationeel type?

Dat weet ik eigenlijk niet zo goed, dat zou je beter aan mijn man of mijn moeder vragen. Misschien wel, want ik denk absoluut na over composities en de architectuur van een stuk, maar ik heb ook nood aan het improvisatorische en de ziel en het gevoel andere muzikanten bijbrengen. Het betekent allemaal niets voor mij tot zij het leven inblazen en het zich eigen maken. Er is dus ook heel wat ruimte voor expressie en creativiteit.

Componisten kunnen verschillende doelen hebben met hun muziek: voor de ene moet het catchy klinken, door de ander is het louter iets om op te improviseren en een derde wil iets uitdrukken. Hoe zit dat bij jou?

Als het een van die drie is, dan is het het derde, denk ik. Voor mij betekent componeren in contact komen met mijn persoonlijke verbeelding en creativiteit.

Toch lijken je composities voor Anti-House niet zomaar voort te komen uit een moment van inspiratie. Ze klinken zelfs vaak erg doordacht. Hoe ga je daarbij te werk? Gebruik je grafische partituren of instructies?

Een vaste pool van muzikanten is de beste manier om mekaar muzikaal te leren begrijpen.
Vaak hoor ik de grote lijnen van een compositie en schrijf ik die neer in woorden. Daarna ga ik het invullen met noten. Occasioneel gebruik ik grafische aanduidingen of instructies, maar alleen als richtingaanwijzers. Ik wil dat muzikanten dingen interpreteren en zo hun eigen persoonlijkheid meebrengen. Ik ben dus geen rigide bandleider, hoewel mijn stukken lang en complex kunnen zijn. Het is immers ook van belang dat de muziek drastisch kan veranderen van de ene uitvoering tot de andere.

Je muziek klinkt inderdaad alsof die niet zo evident is. Hoe repeteren jullie?

We repeteren wanneer we maar kunnen, doorgaans voor een optreden of een tour. De agenda’s van mensen hier zijn echt om gek van te worden, maar het feit dat Tom en ik getrouwd zijn, betekent dat we vaak in duo aan mijn muziek kunnen werken. Daarnaast speel ik met Kris en Mary Halvorson in andere contexten en John Hébert is dan weer te horen in de groepen van Kris en Mary. Zo ontstaat er een gezonde en regelmatige interactie, ook als we niet alle vijf samen kunnen komen. Als Anti-House spelen we nu al zo’n vijf jaar samen, dus kennen we ons eigen geluid en weten we hoe we moeten samenspelen. Het is opvallend hoe snel muzikanten in New York iets op poten kunnen zetten. Echt indrukwekkend!

Waar komt de naam Anti-House eigenlijk vandaan?

De uitdrukking “getting house” betekent dat je een daverend applaus krijgt. Tijdens optredens viel het me op dat mensen vaak met gesloten ogen luisterden en zich lieten meevoeren door de muziek. Maar omdat we niet werken met de voor de hand liggende vormen, met duidelijke eindformules enz. wisten ze niet altijd wanneer een stuk afgelopen was. Na een optreden heb ik eens gezegd dat onze muziek steeds minder en minder house kreeg. De groepsnaam was dus eigenlijk niet meer dan een grapje dat is blijven hangen.

Met gastmuzikanten werken, lijkt niet evident in de context van Anti-House, hoewel Kris Davis oorspronkelijk wel zo bij de band gekomen is. Wie zou je eens willen inviteren?

Toen ik Ant-House begon, wilde ik aan een band zonder piano, gewoon omdat ik dat nog nooit gehad had. Wat ze echter bijdroeg aan de opname (voor de eerste cd ‘Anti-House’, KVM) was zo geweldig, dat ik haar er echt bij wilde hebben. Daarnaast heb ik nog nooit geprobeerd om iemand uit te nodigen, omdat de muziek al een aanzienlijke dichtheid heeft. Als het er ooit van komt, dan zou ik denken aan blazers als trompettist Nate Wooley, Vincent Chancey (hoorn) of Josh Sinton op (contra)basklarinet. Ik kan me ook wel een samenwerking met altviolist Mat Maneri of cellist Tomeka Reid inbeelden, maar voorlopig voel ik niet de nood aan extra muzikanten. Het zou dan trouwens sowieso een andere groep worden.

De muzikanten van Anti-House lijken inderdaad een web te vormen en komen elkaar in verschillende formaties tegen. Dat is wel erg duidelijk bij Tom Rainey die zowat je vaste drummer lijkt. Zou het dan geen uitdaging zijn om meer met andere drummers te werken?

Anti-House (foto: Lena Adasheva)
Anti-House (foto: Lena Adasheva)
O, maar ik speel met andere drummers hoor: Tyshawn Sorey, Hamid Drake, Tomas Fujiwara, Ches Smith en nog heel wat anderen, maar ik denk zelf ook wel eens aan wat je daarnet zei. Het is alleen zo dat ik van bands hou en aangezien maandenlang toeren en wekenlange engagementen in een vaste locatie amper nog voorkomen. Een vaste pool van muzikanten waar je regelmatig mee speelt, is dan ook de beste manier geworden om elkaar muzikaal beter en beter te leren begrijpen. Daarnaast is Tom een drummer die ik betrek in de compositorische proces. Hij helpt de zaak vooruit en kan een stuk laten ontwikkelen zoals niemand anders. Ik speel trouwens ook niet exclusief met een vaste groep muzikanten. Het is voor mij echt belangrijk om nieuwe contacten aan te knopen en dat gebeurt dan ook veel. Er komen alleen niet altijd groepen van die in Europa kunnen toeren.

Toch lijken de meeste van je muzikale collega’s uit New York te komen en die klinken heel anders dan muzikanten uit pakweg Chicago. Hoe ervaar jij dat verschil?

Ik ben natuurlijk beïnvloed door de muziek van de AACM, dus is Chicago muzikaal gezien een belangrijke stad voor mij, maar om eerlijk te zijn ben ik er niet genoeg om op je vraag te kunnen antwoorden. Ik speel nu in een groep die geleid wordt door Jason Adasiewicz en Mike Reed en ga er dus enkele keren per jaar langs. Het is altijd geweldig om er te zijn, en ik heb de indruk dat er een groot gemeenschapsgevoel heerst. Al heb je dat in New York evenzeer.

Onlangs verscheen ‘And Other Desert Songs’, een duo-cd met Tom Rainey. Drums en sax is toch niet meteen een evidente combinatie.

Als het om geïmproviseerde muziek gaat, wil ik in eender welke combinatie spelen. Het is nu eenmaal een geweldig uitdagen om samen te spelen met bijvoorbeeld een onversterkte viool. Dan komen er heel andere facetten van jezelf naar boven. Duo’s spelen met drums is echt leuk. Laatst speelden we nog een reeks van achttien duo-concerten en dat was echt fantastisch. Er is nog zoveel te ontdekken.

Meer over Ingrid Laubrock (Anti-House)


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.