Variatie of inconsistentie? Met het grillige en onvoorspelbare Antiduo en de kamerjazz van de Chambertones presenteerde De Bijloke een double bill waarin het ver zoeken was naar overeenkomsten tussen de geprogrammeerde acts. Van een duidelijke lijn was bijgevolg geen sprake, maar of dat een groot probleem was?

Helemaal volgens de regels van internationale muziekbusiness werd het openen van de avond gelaten aan de Belgische vertegenwoordiging. Pianisten Erik Vermeulen en Seppe Gebruers, tot voor enkele maanden nog leraar en leerling, bieden als Antudio nochtans geen muziek die enige verdienste heeft als opwarming. De bij momenten aardig extreme en complexe mix van moderne jazz, hedendaagse klassiek, stevig aangezette romantiek en impressionistische harmonische diepte heeft immers meer de kwaliteit om de fans van elk van deze stijlen stevig op stang te jagen dan om die te plezieren.

Daar lijken de twee, die sowieso al niet bekend staan om hun volgzaamheid, niet bepaald problemen mee te hebben. Zeker niet op de vorig jaar verschenen cd ‘Antiduo’ waar het publiek zomaar in het water gegooid wordt, niet wetend wie nu exact wat speelt. Wat die rolverdeling betrof, beloofde het concert in De Bijloke in elk geval erg interessant te worden. Dat deed het ook en niet in het minst omdat het “anti” uit de titel soms wel heel sterk uit de verf kwam: muzikaal en visueel.

Erik Vermeulen
Erik Vermeulen
Waar op de cd de visies en lijnen dwars door elkaar lopen, werd op scène het contrast tussen de twee muzikanten meteen duidelijk met monnik Vermeulen versus Gebruers de (hyper)energieke jonge hond. Waar de eerste opkwam in een gitzwart hemd en grijze broek, speelde met beheerste bewegingen en eerder bedachtzaam klonk, verscheen Gebruers in sportpantoffels en een niet bepaald vers gestreken T-shirt. Met heftig bewegingen en dito grimassen zorgde hij voor de grote extremen in de muziek. Harde staccato-aanslagen, grote dynamische contrasten en plotse uithalen rekten de muziek in de breedte uit. Daar tegenover leek Vermeulen met zijn verfijnde aanslag, het meer onderzoeken en laten evolueren van het materiaal en vooral een harmonische finesse meer in de diepte te werken.

De tegenstelling tussen de twee werd nog verstrekt door de instrumenten. Dat Gebruers’ vleugel net een tikkeltje kleiner was, bleek daarbij het minst relevant. De zeker in het hoge register wat wankele stemming (wat Gebruers onderstreepte door secondenlang op de meest ontstemde noot te blijven hameren) en vooral de hardere toon vergrootten de energieke stijl van de jonge twintiger verder uit, terwijl uitgerekend Vermeulen op een instrument speelde met een warmere, zachtere en eerder donkere klank.

Net als op cd konden de twee echter ook op het podium in elkaars wereld doordringen. Bij momenten liep het spel van de ene naadloos over in dat van de andere. Vermeulen viste een harmonische wending van zijn voormalige leerling, zette een melodische lijn in die voort leek te komen uit de naklank van een harde aanslag van Gebruers en later vonden de twee elkaar in het elegant impressionistisch naar beneden dwarrelen. Even vaak bleek de communicatie echter minder uitgesproken, alsof er een middelpuntzoekende kracht was, waar de luisteraar geen vat op kreeg.

Het boeiendst waren echter de momenten waarop de twee op zoek waren naar openingen, die ze elkaar niet zomaar cadeau gaven. Toen Vermeulen in het derde stuk inzette met jazzy akkoorden, kreeg hij van Gebruers een ratelende ritmiek cadeau die op het eerste zicht weinig met het spel van Vermeulen van doen had. Die pikte echter het idee op en werkte het verder uit waardoor hij zijn collega verder en verder weg duwde. Zelfs zover dat Gebruers het “pianistieke” spel moest verlaten en naar heftige, Cecil Taylor-achtige handpalm- en armclusters moest grijpen om overeind te blijven.

Seppe Gebruers (foto: Cees van de Ven)
Seppe Gebruers (foto: Cees van de Ven)
In het daaropvolgende stuk was de inzet (de twee wisselden elkaar mooi af) voor Gebruers. Het duurde opvallend lang voor Vermeulen aanstalten maakte om bij te treden. Zelfs zo lang dat Gebruers enkele malen opkeek om te zien waar zijn compagnon bleef. Die gaf echter geen krimp en bleef, het ene been over het andere geslagen, stoïcijns naar zijn klavier kijken. Toen hij dan toch de arena betrad, leek zijn spel naadloos voort te vloeien uit dat van Gebruers. Het resultaat was een van de mooiste versmeltingen van de avond met een rijke Debussy-achtige harmonisatie waarin het publiek heerlijk kon wegzakken en verdrinken.

Halverwege het concert wisselden de twee van piano. Waar de instrumenten aanvankelijk het onderscheid tussen de twee muzikanten hadden geaccentueerd, gingen ze die nu wat uitvlakken. De verschillen tussen de twee muzikanten leken zo wat op te lossen, zeker tegen het einde van de set. Zo belandden de twee meer en meer in elkaars vaarwater, wat de homogeniteit ten goede kwam. Weliswaar homogeniteit in de afwisseling, want het vele bochtenwerk sleurde de muziek van links naar rechts. Indrukwekkend bleef het allemaal wel, maar door het afveilen van de onderlinge tegenstellingen, verdween ook wel een van de boeiendste elementen van de muzikale tweespraak.

Voor het zover was, sloegen de twee nog even aan het zoeken en puzzelen. Vooral Gebruers moest stevig aan de bak, toen Vermeulen een improvisatie op gang trok met een verbluffend staaltje polyfoon opgebouwd vlechtwerk. Gebruers aarzelde enkele malen om in te zetten (wat ontbrak er ook aan de gelaagde ontwikkeling van Vermeulen) en lanceerde dan uiteindelijk maar wat kortgeknipte frases in open octaven. Echt wegen kon hij echter pas toen Vermeulen enig trek- en sleurwerk toestond en zo de complexiteit wat verliet voor een meer dynamisch georiënteerd geluid.

Met hier en daar een bekende melodie en een flard vertrouwd aandoende harmonie tastten Gebruers en Vermeulen elkaar gedurende een uur af: nu eens om elkaar te vinden, dan weer om elkaar rabiaat tegen te spreken. Het proces leek derhalve belangrijker dan het resultaat en net dat maakte het concert van het tweetal zo fascinerend om volgen.

Heel wat meer resultaatgericht klonk het Nederlandse trio Chambertones. Van echt zoeken was bij dit trio geen sprake. Gitarist Jesse Van Ruller, bassist Clemens van der Feen en basklarinettist Joris Roelofs wisten waar ze naar toe wilden en hoe ze daar moesten geraken en blijven. Hun naam hebben ze in elk geval niet gestolen, want de melodische composities, elegant en stijlvol gebracht in een solide samenspel, maakten van hun muziek echte kamerjazz die gelukkig net losjes genoeg zat om niet steriel te worden.

Chambertones
Chambertones
Vanaf de warm klinkende opener ‘The Ninth Planet’ (de titeltrack van de 2012 verschenen tweede cd van de groep) schoof de muziek er vlotjes in. Van Ruller en Roelofs vonden elkaar blindelings in heel exact afgemeten thema’s waarin geen van beiden ook meer een duimbreed op het ritme toegaf. Precisie was de heren duidelijk meer dierbaar dan opwinding en daarvoor konden ze rekenen op de fond van Clemens van der Feen. Die kwam zowel strijkend als plukkend uitzonderlijk licht voor de dag en kon zijn basinstrument uiterst elegant laten klinken. Hield hij bij aanvang van de stukken vaak het tempo duidelijk vast, later durfde hij al eens een eigen koers varen. Daarbij destabiliseerde hij nooit het samenspel, maar evolueerde zijn rol wel naar een meer levende humuslaag.

Zo zette hij zijn collega’s in een zetel en die bleken zich daar erg op hun gemak te voelen. Roelofs mocht dan enkele malen brommend uit de hoek komen, doorgaans bleef hij trouw aan het zangerige geluid van het strak opererende trio. Nog meer op elegantie gericht was de gitaar van Van Ruller. Zonder effectpedalen wist hij verschillende sferen uit zijn cleane, maar niet levenloze geluid te halen. Heel precies van timing, aanslag en dynamiek stond zijn muziek stijf van de detailgevoeligheid.

In ‘Floating on Top’ evoceerde zijn vingervlugge, maar qua sound sobere gitaargeluid de Afrikaanse muziek, ergens halverwege Ali Farka Touré en Toeareggitaristen. Later drentelde hij richting donkere rootspop waarvan de harmonie in een bescheiden draai gelegd werd en voor afsluiter ‘Circus’ stuurde hij het geluid richting de funk. Volledig in de lijn van de rest van de set werd het echter geen sexy en zweterige bedoening, maar een rondje koorddansen met vangnet. Dat vangnet was echter net iets te duidelijk aanwezig om de muziek echt spannend te houden. Wat tempowisselingen, composities in verschillende delen, occasionele driestemmige polyfonie of het wat vrijer bewegende ‘Ataraxia’ (dat wel erg dicht tegen Ornette Colemans ‘Lonely Woman’ gelegen had) ten spijt, bleef de groep op erg bekende paden. Die bewandelden ze uiterst professioneel met gratie en finesse, maar het eindpunt bleek net iets te veel vast te liggen om het spel op het scherp van de snee te spelen.

Meer over Antiduo, Chambertones


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.