Het beste PA-systeem is nog steeds een combinatie van muzikanten die elkaar kennen, vinden en respecteren. Het bewijs hiervan werd op 11 december geleverd in het KC BELGIE tijdens een double bill met het duo Daniel Carter & Frederico Ughi en het trio van Frode Gjerstad, William Parker en Hamid Drake.

Beide groepen speelden (afgezien van de noodzakelijke versterking van William Parker) volledig akoestisch en dat bleek de juiste keuze te zijn. Alle details werden hoorbaar, het geluid klonk goudeerlijk en het leek alsof het muzikanten voor elke luisteraar individueel speelden: een boeiende setting die de bezoekers er bovendien toe aanzette om buitengewoon geconcentreerd te luisteren.

In een dergelijke omgeving kwam het geluid van saxofonist Daniel Carter (Sun Ra, Cecil Taylor, Thurston Moore, Matthew Shipp) optimaal tot haar recht. Deze Lee Konitz van de freejazz heeft immers een lyrische en sappige sound in huis die ondanks de gevoelige klank heel gericht en doelbewust klinkt. Verfijning heeft bij Carter niets te maken met slapte, maar met een weloverwogen keuze. Bovendien waren hij en zijn Italiaanse drummer Frederico Ughi (Ornette Coleman) niet vies van een rustiger tempo. Het gevolg was gentlemen improv met ballad-allures: romantisch, zangerig, maar honderd precent ter zake.

Frederico Ughi & Daniel Carter (foto: Ronny Wertelaers)
Frederico Ughi & Daniel Carter (foto: Ronny Wertelaers)
Carter zat bij het begin van de stukken blijkbaar met harmonische schema’s in zijn hoofd. Zijn melodieën vertoonden een duidelijke samenhang, maar bleven door het ontbreken van de harmonische opvulling vrij in hun bewegingen. Vanuit deze melodische context bouwde hij de nummers op om via ritmische verdichting uiteindelijk uit te komen bij een stevigere dynamiek, grote sprongen, geluiden in het lagere register of overblazen. Van bruuske contrasten of breuken was echter geen sprake: Carter speelde niet in niveaus, maar leverde een egaal stijgend vlak af, waarop de luisteraar kon meeschuiven, haast zonder te beseffen dat de intensiteit opgevoerd werd.

Voor deze werkwijze vond hij in zijn jongere tegenspeler (Ughi werd geboren in 1972 toen Carter al volop actief was in de scene van New York) een ideale partner. Ook de drummer kon dankzij de akoestische setting de finesses van zijn spel optimaal laten renderen. In eerste instantie vermeed hij de snare, waardoor zijn geluid een zachte, wat holle, maar gestage stroom geluid genereerde. In latere stukken koos hij voor subtiele borstels, manipuleerde hij de vellen van de drumkit of schilderde hij een pointillistische achtergrond voor de sax van Carter, er steeds over wakend dat hij nooit zijn collega overspeelde.

Liters zweet of adrenaline hebben er tijdens het concert van Carter en Ughi niet gevloeid, maar de muzikaliteit was er niet minder om. Het duo slaagde er op overtuigende wijze in om te laten horen hoe vrije improvisatie geënt kan zijn op de muzikale traditie en hoe genuanceerd en esthetisch gaaf vrije muziek kan klinken zonder te vervallen in lauw geneuzel.

Kwalitatief gesproken kon het duo Carter-Ughi dan ook bezwaarlijk een voorprogramma genoemd worden. Qua te besteden tijd bleek de verhouding echter wel op te gaan. Waar het tweetal een drie kwartier volspeelde nam het trio van saxofonist en klarinettist Frode Gjerstad, bassist William Parker en drummer Hamid Drake ruim anderhalf uur in beslag. Ruim de tijd om een rustige aanloop te nemen en voorzichtig op te bouwen dus. Dat was echter niet wat de drie in gedachten hadden. De trein vertrok vanaf de eerste noot en wie er niet mee op zat, kon maar beter goed getraind zijn om er later nog mee op te springen.

Toch gold ook voor dit drietal hetzelfde als voor het duo: brute kracht en blinde energie waren niet aan de orde. Nauw samenspel des te meer en dat viel vooral te noteren bij de ritmesectie. De manier waarop Parker en Drake elkaar vonden was van een bijzonder spontaniteit. De twee laveerden tussen hardgekookte swing, vrij meanderende passages, pop, funk, latin en Afrikaans aandoende vibes die zo uit een suite van Duke Ellington geplukt konden zijn. Alle stijlveranderingen werden bovendien met een grote vanzelfsprekendheid gespeeld, waarbij steelse lachjes,  knipoogjes en andere opstoten van ironie afwezig bleven. Voor Parker en Drake geen postmodene stijlhopping: de zaken die ze spelen zijn hun wortels en daar moet niet lollig over gedaan worden.

Boven dit alles fladderde Gjerstad – eerst op klarinet, later op altsax – energiek heen en weer, wat niet kon verbergen dat er toch een afstand bestond tussen wat hij deed en het werk van zijn ritmesectie. Dertien jaar en vier cd’s samenspelen betekent duidelijk nog niet dat je elkaar zomaar blindelings in alles kan vinden. Voor het overgrote deel van de set was deze “tweespalt” echter geen probleem, integendeel. De bezoeker kreeg zo de kans om te kiezen welk spoor hij wilde volgen.

Hamid Drake, William Parker, Frode Gjerstad (foto: Ronny Wertelaers)
Hamid Drake, William Parker, Frode Gjerstad (foto: Ronny Wertelaers)
Na de gezamenlijke inzet schoof het trio uiteen in enkele solopassages waarbij vooral die van (opnieuw) Drake en Parker het meest opvielen. De eerste toonde zich een meester in balans (wat hij ook deed in het triospel, waarin hij nooit zijn medespelers tegen de muur drukte) waarbij hij de muziek alle richtingen uitstuurde zonder ergens echt aan te meren. Een constante stroom ritme, kleur en energie zonder uitgesproken climaxen rolde de zaal in, waarbij alles wat de drummer speelde zo natuurlijk en vanzelfsprekend klonk dat een (onwetend) mens er haast de schouders bij op zou halen. 

Parker pakte de zaken heel anders aan en bouwde zijn solopassage op vanuit een vage referentie aan Monks ‘Round Midnight’. De bassist slaagde erin de muziek tot op het minimale terug te plooien en de luisteraar mee te nemen in deze haast verinnerlijkte trip. Het geluid werd Cage-achtig puur en minimaal waarbij zelfs het gezoem van enkele lampen “storend” werd: langere klanken, spaarzaam ingezet, maar met een haarscherpe intonatie en een ongehoorde concentratie. Een flirt met de baslijn van ‘Cool’ uit ‘West Side Story’ was het teken voor de anderen om er terug bij te schuiven, waardoor het trio terug in een gezamenlijke ontwikkeling schoot.

Alleen was deze tweede groepstrip niet zo boeiend als de eerste. Met name Gjerstad zat na een tijde wat door zijn ideeën heen en naar het einde toe kwam er zelfs wat sleet op de onverwoestbaar geachte ritmetandem. Het geleverde werk zou voor menige andere muzikant nog van het beste geweest zijn, maar wie eerder op de avond zo verwend was door de lawine aan ideeën, kon niet settelen voor minder.

Na een dik uur legden Gjerstad, Drake en Parker hun eerste stuk neer, waarna het decor gevoelig veranderde. Drake verliet zijn drumstoel en nestelde zich met een handbespeelde framedrum naast Parker die zijn bas inruilde voor een houten fluit en een scherp, shenai-achtig blaasinstrument. Door deze combinatie belandde de groep in Midden- en Verre Oosterse sferen. In combinatie met de fluit werkte de klarinet van Gjerstad wonderwel, maar in combinatie met de andere blazer haalden de verschillen weer de bovenhand en verloor de groep homogeniteit.

Het effect van de kleurverandering ging na een tiental minuten verloren, waardoor het drietal wat bleef ronddobberen in een oriëntaalse ambiance zonder nog echt vooruit te komen, dit ondanks de beheersing van de handtrom die Drake aan de dag legde. Jammer genoeg konden zijn collega’s niet dezelfde finesse leveren, waardoor ook dit deel van het optreden net iets te lang duurde. Erg jammer, want wat het publiek daarvoor te horen had gekregen (van het duo en het trio) was van een kaliber dat zelfs een regelmatige concertbezoeker zelden op een seizoen tegenkomt.

 

Meer over Daniel Carter & Frederico Ughi; Frodje Gjerstad, William Parker & Hamid Drake


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.