Op haar Facebook-pagina draagt Esperanzah! nog steeds het etiket “world music festival”: een toch wat misleidende term voor een evenement dat evengoed inzet op indierock, reggae, hiphop, dance en rootsmuziek. Waarmee de tweede dag van het festival meteen een grote variatie aan muziek te bieden had.

Naast de podia van de Côté Cour en de Côté Jardin is dat van de Découvertes het kleine broertje dat zoals de naam al aangeeft dient om weinig bekende namen een forum te bieden. Vrijdag was de openingsspot hier voor de Brusselse gitaarband In Lakesh die momenteel aan een tweede ep werkt. De eerste laat alvast een band horen die aanzetten tot goeie songs in huis heeft. Helaas bleef daar live soms weinig van over.

Het begon al met ‘Ad Valorem’, nochtans eens van de knapste nummers van de eerste release dat bovendien echo’s laat horen van Marc Huyghens’ Venus, wiens stem af en toe leek te reïncarneren in die van zanger Fabien Noël. Te onzeker kreeg deze laatste nooit voet aan de grond, zoals bij de band als geheel het openplooien van de nummers bleef steken. Hierdoor geraakte die niet weg uit het jeugdhuisgeluid. Eerlijkheidshalve mag daarbij wel vermeld worden dat de omstandigheden niet optimaal waren. Soms moest de muziek zo zacht gezet worden, louter en alleen om het klokkenspel er mee uit te halen, dat de stroomgenerator die achter de geluidsmix stond te draaien, de lead spontaan overnam. Op andere momenten bleef het geluid dan weer te klein om het zwellen van de songs te laten uitkomen, als het al niet gammel genoeg was om de groep bij voorbaat alle kansen te ontnemen.

Jammer, want In Lakesh had met het statige ‘Babel of Voices’ en het kwetsbaar melodische ‘Albatros’ materiaal in huis dat best gehoord mocht worden en dat het midden moet kunnen houden tussen Girls in Hawaii, Ben Howard en de eenstemmige groepzang van Bon Iver. Goed gezelschap, noemen ze dat dan.

Op de Côté Cour kreeg het publiek en dubbele portie reggae met Alborosie en Jah9. Deze laatste, bij de belastingen bekend als Janine Cunningham, mocht als eerste het podium op. Hoewel “eerste” hier wel erg relatief was, want de jonge dertiger stuurde haar backing band Dubtonic Kru vooruit en verscheen zelf pas later op het podium.

In tegenstelling tot heel wat van haar collega’s is de muziek van Jah9 opvallend melodisch, niet in het minst omdat ze tijdens het zingen graag krulletjes in de lijnen legt en zo haar stem telkens in andere, improvisatorische bochten legt. Voor deze zangerige exploraties bleek de Dubtonic Kru echter niet de ideale partner. Met veel keyboards in het geluid, te pas en te onpas tikkende bongo’s en een zware focus op de bas, werd de muziek al te vaak dichtgesmeerd, waardoor Jah9 eerder een muur dan een trampoline kreeg waarop ze vocaal kon bouncen.

Dat beterde er niet op met het zakken van het tempo en in ‘Warning’ stonden de kapritmes pal als een betonnen paal, waardoor ze natuurlijk ook alle flexibiliteit ontbeerden die de muziek kon doen leven. Beterschap kwam er wel wat in de dubsong ‘Designer’, maar daarna koos Jah9 voor ‘Brothers’ waardoor de Jamaïcaanse vibes plaats moesten maken voor een meer poppy, haast kleverig geluid. Gelukkig geraakte ze met ‘Steamers a Bubble’  terug op de sporen, al bleven de dub-effecten hier wat steken in het opgepompte basgeluid. De versnelling die Jah9 en de band uit hun mouw schudden, deed wel haar werk. Dat werd vergezet in het volgende nummer waarin haar stem wat meer ruimte kreeg en de bas eindelijk een verende tred liet horen. Helaas wat laat, maar beter laat dan nooit, waarschijnlijk. Toch was Jah9’s optreden in het algemeen gebaat geweest bij een wat lichter geluid, al was het maar om haar vocale prestaties en de nummers op zich wat meer ruimte te geven.

Op de Côté Jardin kon het publiek getuige zijn van een muzikale ontmoeting tussen de Franse rootsband Moriarty en zangeres Christine Salem uit Réunion, een van bekendste vertegenwoordigers van de mayolacultuur. Als om het publiek mee te laten groeien in de muziek werd de bezetting stap voor stap opgebouwd. Er werd vertrokken vanuit het duo van Christine Salem en Rosemary Standley, de zangeres van Moriarty. Met de eerste op djembé legden de twee een heel eigenzinnige versie van ‘Greensleeves’ neer, waarin buiten de tekst weinig van het origineel bewaard werd. Het geluid werd bovendien meteen donker gekleurd, wat nog duidelijker werd in ‘Black Betty’ waarin de andere muzikanten van Moriarty hen plaats kwamen innemen.

Met hun gekende gevoel voor evenwicht lieten ze de muziek in haar naakte eenvoud haar werk doen, waardoor Salems kayamb, een raamachtig percussie-instrument, meteen haar shakende werk kon doen. Het zat duidelijk goed tussen de Franse muzikanten en hun collega’s uit Réunion (Salem had ook nog twee percussionisten meegebracht), zoals daarna ook te horen was aan een ritueel nummer, met verraderlijke versnelling, uit het repertoire van Salem en een ronkende blues.

Het handvol nummers werd er in een kwartiertje doorgedraaid, waarna Salem en haar percussionisten zich even mochten terugtrekken en de leden van Moriarty alleen op het podium achterbleven. Een heel concert vullen met de samenwerking was blijkbaar niet haalbaar en dus dook Moriarty in haar vertrouwde materiaal met ‘Buffalo Skinners’ en ‘Little Sadie’, nummers die in de bekende, no-nonsense aanpak van de band gebracht werden. Voor Hank Williams’ ‘Ramblin’ Man’ kreeg de groep het gezelschap van Salems percussionisten, maar hun inbreng bleef te beperkt om echt een Afrikaanse toets aan het geluid te kunnen geven.

Die kwam er meteen daarna wel, en hoe! Nu was het immers de beurt aan de Fransen om de coulissen op te zoeken en voor één nummer eiste Christine Salem het podium voor zich alleen op. Zingend en zichzelf begeleidend op djembé viel niet alleen op dat haar altstem mooi mengde met de droge klank van het instrument, even indrukwekkend was de muzikale spanning en evolutie die ze wist te bereiken met de bescheiden middelen. De ritmische finesse van haar muziek werd daarna in combinatie met haar percussionisten nog verder opgedreven, waarbij de dravende ritmiek niet te stoppen viel en de gelaagdheid het klassieke, westerse maatgevoel danig op de proef stelde.

Zo scherp als hier zou het later nooit meer worden toen voor ‘Lilly’ en ‘Sakalav’ het podium weer gevuld werd met een maximale bezetting. Alleen in dit laatste nummer maakte een versnelling weer even duidelijk dat er meer aan de hand was, maar doorgaans bleef de rol van Salem beperkt tot het gebruik van een shaker en speelden ook haar muzikanten braaf binnen de Westerse metrische structuren. In ‘Mikonepa’ mocht het even wat meer zijn, maar echt doorbreken was er voor de Afrikaanse ritmiek niet bij. Ook niet in het afsluitende ‘Whiteman’s Ballad’ dat wel groovde als de pest.

Het onderste hebben Moriarty en Salem duidelijk nog niet uit de kan gehaald. Daarvoor bleef de muziek van de voltallige samenwerking iets te veel in het Westerse idioom hangen, gelukkig zonder dat daarmee de natuurlijke charme van Moriarty’s muziek verloren ging. Salem alleen of met haar eigen begeleiders kon wel een stevige streep trekken en net dit contrast maakte het optreden op z’n minst erg interessant, maar dan zonder de eufemistische betekenis die vaak achter dat woord schuilt. 

Voor de laatste uurtjes van de vrijdag concentreerde Esperanzah! zich volledig op de Côté waar vanaf middernacht achtereenvolgens DIMMI en de Jukebox Champions te horen waren. De eerste wist met zijn dance, live opgedirkt met weinig om het lijf hebbende saxofoonriedels, meer volk te lokken dan zijn opvolgers. Nochtans was het muzikale verhaal van de Jukebox Champions beduidend steviger én visueel onderhoudender.

Met enkele platenspelers en MPC-samplers brouwden de Franse producers Fade en Blanka een lekker potje dat smaakte naar old school hiphop. Flarden Jimi Hendrix, Edvard Grieg, filmmuziek, funk, KRS-One, reggae, drum’n’bass, Cab Calloway en andere swing werden verdeeld over de platenspelers en de pads van de samplers en konden naar believen geactiveerd en geritmeerd worden.

Dat leidde zeker in het eerste deel van de set tot enkele hoogst amusante staaltjes tik- en scratchwerk. Zeker toen de ploeg voor ‘Fresh ‘ versterkt werd met twee rappers en Fade en Blanka het arrangement maar bleven aanpassen: een indrukwekkende demonstratie van technologische en technische muzikaliteit. Met Griegs ‘In de Hallen van de Bergkoning’ gingen ze dan weer eerder de circusachtige toer op. Door de muziek steeds een versnelling hoger te laten schakelen, werden de twee daarbij vooral fysiek getest, een vorm van fitness die later een vervolg kreeg toen de dj’s tijdens ‘Too Hot For This Shiit’ systematisch van plaats en dus materiaal wisselden.

Hier was duidelijk te horen dat de twee de muziek live onder controle hielden, al was het maar door de momenten dat ze eigenlijk net een tikkeltje te laat ter plaatse waren, waardoor het even bijtrekken was. Of dat ook het geval was bij de nummers waarin de twee al dansen het geluid leken te ritmeren (waarbij elk contact tussen een schoen en een speciaal, oplichtend platform een sample weergaf) was minder goed uit te maken. Het leek allemaal in elk geval min of meer te kloppen en mocht het spelletje toch vals gespeeld worden, dan bleef het showelement best te pruimen. Niet in het minst omdat het trucje slechts kortstondig gebruikt werd.

Gaandeweg ging dit soort spektakel de set overheersen, waarbij het echt creatief en live omspringen met samples wat naar de achtergrond verdween. Meer en meer werd het geluid bepaald door de backing track die meeliep en werd het publiek toch maar verzocht de handjes in de lucht te steken. Ruim een uur Jukebox Champions was uiteindelijk toch van het leuke te veel, maar de eerste vijfenveertig minuten van de show boden wel hiphopamusement waar moeilijk aan te weerstaan viel.

Meer over Esperanzah! 2014 - Dag 2


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.