De 40ste editie van het Festival Dranouter leek op het eerste gezicht een zeer Vlaamse en Belgische affiche te beloven met een behoorlijk gevarieerd programma, gaande van de folkoptredens die het evenement vroeger bepaalden tot de acts die de grote massa moesten lokken. Helaas is dat vaak ook de enige meerwaarde die deze concerten boden: kassa. Voor het overige bleef Dranouter lekker gezellig en, voor wie de oren en ogen wil openen, mét een boodschap.
Na een opwarmingsavond de laatste dag van juli, opende de Kayamtent (het hoofdpodium) met Groot Liedjesboek Van Wannes Van De Velde, een eerbetoon dat kon tellen, met glansrollen voor Jan De Smet, Koen De Cauter en vooral Marc Hauman, wiens stem (en ook zijn eigen repertoire) nauw aansluit bij dat van de Antwerpse legende. Het bisnummer ‘De Brug Van Willebroek’ was de afsluiter van een sfeervol en eigenlijk veel te kort en te vroeg geprogrammeerd optreden. Hopelijk komt er een tournee van.
Loudon Wainwright III
Voor wie hem al enige tijd niet meer had gezien, was het de vraag of Loudon Wainwright III, 68 intussen, nog kon beklijven. Hij kwam alleen het grote podium op, in short en hemd en speelde voor een groot deel uit zijn jongste cd, ondanks een ruime discografie vol bekendere songs. Niettemin ging het publiek als vanzelf mee in zijn verhaal, waarin hij recht voor de raap en tegelijk tactvol zijn levenservaringen deelde: de ontroerende tekst van het voor zoon Rufus onlangs gepende ‘I Knew Your Mother’ werd kort erna gevolgd door ‘Unhappy Anniversary’, dat hij schreef na zijn scheiding van diezelfde moeder, de intussen overleden Kate McGarrigle. Voor zijn eerste grote song, ‘Red Guitar’ kroop hij even achter de piano en een aangrijpend nummer van amper twee dagen oud over de toestand in het Midden-Oosten kreeg een wereldpremière. De vraag van een fan om ‘Muse Blues’ te spelen kreeg meteen gunstig gevolg, plus daarna de opmerking “Now that was a good idea!” Aan het einde herdacht Wainwright III nog even de in 2012 overleden Schotse songschrijver Michael Marra met diens ‘Hermless’ en werkte hiermee een van de beste optredens van het weekend af.
Billy Bragg
Na dit zinderende concert was het even zoeken wat de vier kleinere tenten op de weide te bieden hadden en dat viel nogal tegen. In de Clubtent bracht Klaas Delrue van Yevgueni een Franstalige set onder zijn familienaam. De tent zat boordevol voor wat uiteindelijk niks anders was dan Yevgueni à la française: popsongs met een folky toets. Chansonnier, de term die het festivalboekje erop kleefde, deed vermoeden dat hier een nieuwe Brel, Brassens of wie dan ook aan het werk was. Onterecht, daar mag zuiniger mee worden omgesprongen.
Op de Nekka-stage mocht Geert Noppe, frontman van datzelfde Yevgueni, optreden met de band Walrus. De songs deden vermoeden dat hij het hardere werk voorbehoudt voor dit nevenproject, maar ook hier was er weinig reden om onder de indruk te zijn. Gorki, Meuris en De Mens rocken gewoon aanstekelijker. Dip & Dive On The Mess O’Jive bracht echte en aanstekelijke r&b uit de tijd dat de saxofoon nog niet door de gitaar was verbannen. Over dansbaarheid, muzikaliteit en enthousiasme van deze band geen verkeerd woord, maar de overacting mocht gerust iets gematigder. Jazzenede - overigens een beregezellig festijn - ware een betere setting. Wat eerst leek op een in berusting slenteren naar de Folk-Off Stage zou echter de beste keuze worden. Chitty Chitty Bang Bang trok er zich niets van aan dat ze de kleinste tent kregen toegewezen, in tegenstelling tot de festivalgangers die het gebeuren niet konden zien maar door de vreemde tentopbouw enkel konden luisteren. De bezetting is opmerkelijk: twee veteranen en ex-Kadril-leden, Hans Quaghebeur (banjo, bandoneon) en Dirk Verhegghe (gitaar), samen met twee jonge deernes, zangeres Trui Chielens en Malicorne Buysse, die af en toe gemeen kon uithalen op haar cello. Het resultaat: een pretentieloze, intieme maar fris klinkende set van steenoud tot nieuw materiaal, van blues over bluegrass tot chanson.
Met dit rustgevend en bloedmooi concertje nog in het achterhoofd was het uitkijken naar Boban & Marko Markovic Orchestra. De rustige opener was veelbelovend: zoon Marko, gewoon getalenteerder dan zijn vader en daarom steeds meer de spil van het orkest, die bezield soleerde en toonde dat die Balkanorkesten meer zijn dan lawaai. Jammer genoeg bleef het bij dat ene bewijs, want wat erop volgde moest duidelijk niet mooi klinken, als het maar wild en ongecontroleerd was. De aangenaamste plek in de tent was vermoedelijk het podium zelf, want vader Marko hield de eerste vijf nummers niet op met de geluidstechnici aan te porren het volume van de monitors omhoog te zetten. Wie amper na die vijf songs buiten kwam voelde de marteling nog een tijd in de oren. De plaatselijke harmonie speelt fijngevoeliger.
Wakker worden op zaterdag met boterkoeken, koffie en de gypsy swing van Les Bandits De Belleville, er bestaan veel ergere dingen. Focussen op de gitaarsoli van Jonas De Meester en de sterke vocale prestatie van Margot De Ridder doet een beetje onrecht aan de andere groepsleden. Hoe doet men oude krakers als ‘Quand Le Jazz Est Là’, Ellingtons ‘It Don’t Mean A Thing’ en de Louis Jordanhit ‘Is You Is Or Is You Ain’t My Baby’ zonnig en fris klinken? Les Bandits kennen het recept en stalen menig hart. En dat de band niet blindelings blijft hangen bij die oude dingen, bewezen ze met het onderschatte ‘Why Don’t You Do Right’ uit de film ‘Who Framed Roger Rabbit’. Voor herhaling vatbaar.
Een van de meest exotische verschijningen van het weekend was het vijftien jaar geleden opgerichte Finse dameskwartet Kardemimmit, een vrije Finse vertaling van Spice Girls. Centraal instrument is de kantele, een Fins hakkebord. Met een repertoire dat gaat van liederen die een paar duizend jaar oud zijn tot hedendaagse arrangementen doen deze meiden vocaal aan de Mediaeval Baebes denken. De muziek zelf klonk door de vederlichte instrumentale klanken bijzonder ijl zonder ooit doelloos zweverig te worden en zelfs dansbare brugjes bleken niet ondenkbaar. De taalbarrière maakte het jammer genoeg onmogelijk om ten volle van deze heerlijke set te genieten.
Damien Dempsey
Plots hadden in de Kayamtent Urbanus & De Fanfaar ‘Quand Les Osiaux’ ingezet, waardoor genieten van Barefoot niet langer kon. De Fanfaar is niet meer of minder dan een hevige en lekker strak spelende rockband die de grote tent meteen deed vollopen. Net als Dranouter is Urbanus 40 jaar actief, maar in tegenstelling tot het festival is hij amper geëvolueerd en waren zijn moppen tussendoor zwaar belegen. Hij kon toch weten dat de gemiddelde leeftijd van de festivalgangers een stuk hoger ligt dan van zijn striplezertjes, waarom dan dezelfde moppen verkopen? Kortom: zijn performance paste in het platte en arme Vlaanderen van Dag Allemaal!, HT&D, zatte nonkels die op familiefeesten hun broek afsteken en andere dingen waar je niet dood naast gevonden wilt worden.
Net zoals men in tennistornooien niet noodzakelijk op centre court moet zijn voor de beste wedstrijd, was het zaterdag ook niet bepaald de dag van de Kayamtent. Damien Dempsey mag in Ierland dan wel een heldenstatus genieten, tot zaterdag was hij blijkbaar totaal onbekend (hij speelde twaalf jaar geleden al eens in het voorprogramma van Sinéad O’Connor in Antwerpen) en zijn optreden werd bijgevolg niet druk bijgewoond. Wie al met zijn songs vertrouwd was, wist al dat hij bijna evenveel als Billy Bragg een man met een missie is. Zijn opener kondigde hij veelzeggend aan met ‘Never Going To Let Your Negative Vibes Or Comments Get Through My Psyche’ (dat eigenlijk gewoon ‘Negative Vibes’ heet) en vervolgde met een opvallend introverte versie van ‘Almighty Love’. Hapklare brokken muziek moesten hier niet worden verwacht, maar daartegenover stond een bijzonder warme attitude die de zanger naar het publiek uitstraalde. Love, music and spirituality is zijn credo, dat hij vervolgens illustreerde met ‘Maasai’, ‘Sing All Our Cares Away’ en ‘Hold Me’. Tussendoor mocht fiddler Sean Meghan schitteren in een jig die overging in ‘The Apple Of My Eye’. In ‘Colony’ toonde hij zich even (te?) tactvol door de passage over de Belgen in Congo over te slaan en ‘Schoolday’s Over’ ontroerde hij bijna tot tranen toe. Andere klassiekers als ‘The Auld Triangle’ en de verrassende bis ‘The Rocky Road To Dublin’ stuwden dit optreden naar eenzame hoogten.
Op het podium van dezelfde Palacetent was het vervolgens genieten van G’wan, die net als Sam Amidon door een gewillige pers wordt geprezen. Alleen is het in dit geval terecht: G’wan is een van de weinige bands die folkmuziek weten te doorspekken met dynamiek, ritme en bezieling in plaats van de dromerige tingeltangel die zoekt maar nooit vindt. De lok om vooraan te kunnen staan in de Kayam voor Richard Thompson haalde echter menigeen vervroegd weg. Een steengoede singer-songwriter en begenadigd gitarist, dat laatste veel meer dan zijn kameraad Loudon Wainwright III, was echter niet voldoende. Onbegrijpelijk bijna hoe hij solo de klik met het publiek niet kon maken, misschien speelde hij teveel op automatische piloot. De saus pakte de eerste nummers simpelweg niet tot de klassieker ‘1952 Vincent Black Lightning’.
The Bad Shepherds
Heuvelland leek, met intussen opnieuw een open hemel na een hevig onweer, zelden zo mooi. Folkliefhebbers kunnen inderdaad nog altijd terecht op Dranouter, al worden sommige massamedia, zelfgenoegzaam roterend in hun oppervlakkigheid, daar niet zo vrolijk van. Jammer dat ook de organisatie niet vrijuit gaat wanneer het daarop aan komt: de downloadtips in het programmaboekje beperkten zich tot een zevental acts, waaronder Novastar en Urbanus, alsof ze zich schamen voor hun eigen festival. Terwijl het net de bedoeling is van een goed festival - en aan het totaalprogramma te zien was dat wel degelijk de bedoeling - dat het publiek ook nieuwe dingen leert kennen.
Tekst & foto's: Olivier Verhelst en Hannes Ysebaert