Veel Amerikaanser dan dag twee van Gent Jazz kon het niet worden. Met Kurt Elling en Diana Krall had de organisatie twee (min of meer) jazzvocalisten geprogrammeerd die hun beroepsmatige bezigheden toch enigszins verschillend invullen.

Het opwarmen van het publiek kwam voor rekening van Phronesis, al kreeg de toehoorder niet veel kans om los te lopen. Met het Brits-Zweeds-Deense trio ging het immers meteen hard en scherp. Heel scherp zelfs, want de precisie waarmee pianist Ivo Neame, bassist Jasper Høiby en drummer Anton Eger speelden was indrukwekkend, zelfs voor wie de heren kent van hun opnames.

Ivo Neame (Phronesis, foto: Jos L. Knaepen)
Ivo Neame (Phronesis, foto: Jos L. Knaepen)
Complexe maatsoorten, geknakte melodieën en weerbarstige ritmes duikelden over elkaar in lussen en loops en passages die een beetje vrij aandeden waren niet meer dan uitgekristaliseerde momenten van puzzelachtig samenspel. Geen seconden verloren de drie elkaar uit het oog en gezamenlijk joegen ze de muziek en de luisteraars op, daarbij duidelijk niet van plan om gevangenen te nemen. Eger speelde rond de beat, waarbij hij graag hypernerveus alle mogelijke ruimte opvulde. Ook Høiby nestelde zich niet in een gedienstige houding, want ook zijn lijnen gaven de luisteraar zelden metrische houvast. Dat kwam opvallend genoeg nog het vaakst van precies geplaatste pianoaccenten van Neame, al is het maar de vraag of dat nu de steun was waar veel luisteraars echt iets aan hadden.

Een en ander maakte de muziek niet alleen imponerend, maar ook zenuwachtig. Wie gekomen was voor een jazzke zal rare gezichten getrokken hebben, wat van echte ontspanning was bij Phronesis geen sprake, zelfs niet in stukken als ‘Charm Defensive’ en ‘Passing Clouds’ waar het tempo wat naar beneden gehaald werd. Tegelijkertijd was de complexiteit van de muziek zo overheersend dat er ook geen natuurlijke spanning opgebouwd werd en daar begon het schoentje al snel te wringen.

Neame, Høiby en Eger mochten dan niet dealen in gratuite vingervlugheid, hun volledig op hoekig samenspel gebaseerde muziek kreeg al snel iets formuleachtig. Stukken leken onderling inwisselbaar en bleven niet hangen. Dat veranderde pas halverwege de set met ‘Behind Bars’ waarin duidelijke sporen van een herkenbare melodie opdoken. In het daaropvolgende ‘Democracy’ leek de ritmisch struikelende basriff de muziek terug in het ingewikkelde concept te sturen tot plots een harmonische basis de muziek begon te dragen: een tweede lichtpuntje in een tot dan uiterst abstract volgespeeld concert. Daarna liet Phronesis zich zelfs even in een haast speelse gedaante horen, waarbij de muziek een glimlach leek te verraden. Met het laatste stuk van de set ‘Urban Controle’ greep de band echter terug naar hoe het begon, idem voor het bisnummer ‘Love Song’.

Indrukwekkend was het allemaal zeker wel, maar met alle techniciteit ook wat onverschillig en afstandelijk. Meer melodische of harmonische stukken als ‘Suede Tress’, ‘Lipwalk’, ‘Zieding’ of ‘The Economist’ lieten die drie muzikanten in de kleedkamer achter. Jammer, want iets meer van deze “herinnerbare” stukken hadden de set heel wat menselijker kunnen maken.

Van Phronesis naar Kurt Elling is een hele stap. Zo gezocht als de Europeanen klinken, zo op en top Amerikaans is het entertainment van de zanger. Verrassingen waren zo goed als op voorhand uitgesloten, maar werken deed het allemaal wel: het pak en het strak achterover getrokken haar van een autoverkoper, het übersympathiek lachen alsof hij het naar iedereen persoonlijk doet en de  voorzichtig humoristische bindteksten.

Kurt Elling (foto: Jos L. Knaepen)
Kurt Elling (foto: Jos L. Knaepen)
Gelukkig is en was Elling meer dan dat. Hij bezit een feilloze intonatie, een uitgebreid stembereik van zijn vibratoloze hoogte tot de resonerende diepte en een uitgekiende microtechniek die hem in staat stelt dynamiek en kleur ook van op het podium te manipuleren. Bovendien schrikt Elling er niet voor terug om heel vrij om te springen met het songmateriaal en kan hij zowel scattend als improviserend op tekst zijn plan trekken. Bovendien wist hij zich in Gent gesteund door een meer dan degelijk kwartet waarbij vooral zijn vaste pianist Laurence Hobgood zich liet opmerken door zijn prima opgebouwde solo’s en zijn secuur begeleidingswerk, zowel voor Elling als voor gitarist John McLean.

Het repertoire van zijn optreden op Gent Jazz was gebouwd rond zijn recentste album ‘1619 Broadway – The Brill Building Project’ waarop Elling nummers zingt, afkomstig uit de hitfabriek waar de plaat naar vernoemd werd. Energieke songs als ‘I’m Satisfied’ stonden naast het ontroerende ‘A House is Not a Home’ of ‘I Only Have Eyes For You’ waarin Hobgood in de begeleiding flirtte met de tweede pianoprelude van Gershwin.

Waar Elling tot dan de speciale microtechnieken beperkt had tot het cirkelend bewegen waardoor een cirkelend, feedbackachtig geluid ontstond, liet hij op het einde van ‘I Only Have Eyes For You’ zijn lage slotnoot vanuit de regie tot een drone verlengen. Het bleek het interludium van een stuk dat opgetrokken was uit gestapelde, gemanipuleerde, geritmeerde stemklanken en keelzang. Leuk om horen, maar in de flow van het programma niet nodig, net zoals de percussiedialoog die hij eerder had opgezet met drummer Bryan Carter.

Vanuit het vocaal knutselwerkje belandde Elling in het al lang in de lucht hangende ‘On Broadway’, het openingsnummer van de cd en meteen het eerste stuk dat bij het inzetten de handen van het publiek op elkaar kreeg. Opnieuw liet Elling horen dat songs voor hem een vertrekpunt zijn en geen instructies die hij braaf wil opvolgen. Wie ondertussen vergeten was dat het concert ook een show was, kreeg tijdens het afsluitende ‘La Vie en Rose’ een geheugensteuntje. Terwijl zijn band het nummer afwerkte groette Elling het publiek en vertrok hij, onder volgens de regels van de kunst uitgelokt applaus van het publiek, richting de coulissen. Niet om er lang te blijven, want voor een gezamenlijke buiging en ‘The Waking’ als toegift kwam hij graag terug.

Nu de Amerikaanse showcultuur zich goed en wel genesteld had op de Bijlokesite, kon er blijkbaar nog een schepje bovenop. Een schepje dat door sommigen met de nodige scepsis onthaald werd, al was het maar omwille van de “verdachte” populariteit die Diana Krall te beurt valt. Op haar laatste cd ‘Glad Rag Doll’ laat ze de soft jazz en pop aan de kant en brengt ze vooroorlogse songs die hun nut bewezen hadden in vaudevilleshows. Het lag dan ook voor de hand dat de eerste nummers uit haar set op Gent Jazz uit dat programma zouden komen.

Diana Krall (foto: Jos L. Knaepen)
Diana Krall (foto: Jos L. Knaepen)
De charme die de muziek op cd ontegensprekelijk bezit, kwam er op het grote podium echter niet uit. De afwezigheid van gitarist Marc Ribot, die het album zowat elk nummer kleurt, was daar niet vreemd aan, maar ook Kralls vlakke en onstabiel intonatie noopten niet tot inleving. Bovendien werd de schuif van de solist van het moment in vergelijking met de andere muzikanten zo ver open gezet, dat de begeleiders gereduceerd werden tot storende achtergrondgeluiden. Kon ze in nummers als ‘We Just Couldn’t Say Goodbye’, ‘There Ain’t No Sweet Men That’s Worth the Salt of My Tears’ en ‘You Know-I Know, Ev’rything’s Made For Love’ de schade nog enigszins verbergen, in een ballade als ‘Just Like a Butterfly That’s Caught in The Rain’ zakte ze helemaal weg. ‘Let it Rain’ klonk zelfs helemaal gesteriliseerd, ook al omdat het pittige marsritme dat op de cd te horen is, hier in de kast bleef. De gereduceerde arrangementen lieten duidelijk horen dat het de avond van Krall was en niet die van haar muzikanten, ook al mochten die hier en daar even en degelijk als solist aan de slag.

Toen ze zich aan ander repertoire waagde, warden de problemen nog verder uitvergroot. Tom Waits’ ‘Temptation’ klonk ondanks een scherpe distortion op de gitaar gevaarloos, buiten een even opkomende feedback die echter door de technici meteen in de kiem gesmoord werd.

Toen ze haar muzikanten wat rust gunde en een solosetje inlaste, kwam het showaspect van het optreden pas echt naar voor. Toegegeven: Kralls humor was geiniger en werkte beter dan die van haar voorganger Elling en haar contact met het publiek was spontaner, maar muzikaal kwam ze nooit in zijn buurt. Haar stem werd bij momenten karakterloos en het pianospel was vaak slordig, wat ze zelf bij een zoveelste misstap ruiterlijk toegaf met een ongegeneerde “oh shit”. Haar boogie, blues en andere bordeeltoestanden geraakten nooit uit de clichés weg.

‘Fly Me to the Moon’ werd gereduceerd tot een liftversie en Neil Youngs ‘A Man Needs a Maid’ en ‘Heart of Gold’ en ‘I’m Gonna Sit Right Down and Write Myself a Letter’ van Fats Waller werden fijngesneden tot hapklare radiopop. Een zelfde behandeling kregen een reeks nummers die ze terug met band bracht waaronder Bob Dylans ‘Simple Twist of Fate’, de standard ‘On the Sunny Side of the Street’ en ‘Just You, Just Me’ van Nat King Cole. Nergens werd er een contrast gemaakt tussen de verschillende songs, waardoor de breedte van het repertoire helemaal verdween in de commerciële mallemolen. Dat Krall deze muziek allemaal zo graag speelt, was bijgevolg zelden te horen, toch een eerste voorwaarde om muzikaal over te komen.

Voor het einde van haar concert keerde Krall even terug naar het werk van ‘Glad Rag Doll’ met een ‘I’m a Little Mixed Up’ waaruit elk swamp gevoel verdampt was en waarin Krall zelfs verveeld begon te klinken. Die tendens trok ze door in de bisnummers ‘Ophelia’ en ‘Whispering Pines’: het eerste als een loodzware boogie en het tweede als een pure popballad. Dat ze zelf nu bij momenten echt vals begon te zingen deed er geen goed aan. Het belette allemaal niet dat Diana Krall op Gent Jazz voor het eerst de tent vol liet lopen en die tent anderhalf uur lang wist te amuseren. En dat zijn waarschijnlijk net de dingen waarvoor ze opnieuw in Gent uitgenodigd werd. Voor anders en meer is er later immers nog kans.

Meer over Gent Jazz 2013 - Dag 2


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.