Het World Saxophone Quartet was eens een bastion van vier oude mannen. Toen lid Julius Hemphill het kwartet verliet, moesten de resterende musici op zoek naar een nieuwe kracht. Ze kiezen geregeld voor vers bloed, en afgelopen zomer brachten ze de jonge virtuoos James Carter mee naar Jazz Middelheim. Daar bleek hij een lyrisch saxofonist en fluitist die er vooral om bekend staat met overgave de klankmogelijkheden van zijn instrumenten te verkennen. Hij profileerde zich in het kwartet als de hipste en meest stoutmoedige muzikant. Waar zijn opgevoerde trucs in Park den Brandt echter gebroken werden door de input van de drie overige leden van het WSO, was de luisteraar in de Bijloke veroordeeld tot alleen Carter. Dat was een stevige en bij momenten overrompelende ervaring, maar helaas een die na verloop van tijd te eentonig en te pretentieus werd.

De set begon met een goedlachse Carter die zijn muzikanten kort voorstelde en meteen aangaf welke standards zijn Organ Trio ten beste zou geven. Carter deed echter niet te zwaarwichtig over de setlist en dat lag in de lijn van de aard van het optreden: de halsbrekende solo’s die de saxofonist uit zijn saxofoon schudde, hadden net zo goed op een ander thema geplakt kunnen worden. Interessant was wel het gegeven dat Carter met een tegenwoordig in ongebruik geraakte setting kwam concerteren. De combinatie van drums, Hammond en saxen werd een vijftigtal jaar terug voor het eerst uitgeprobeerd, maar kent nu slechts een kleine aangang. Gebruik van het orgel in een virtuoos kader werd doorheen de jaren immers meer en meer met funk vereenzelvigd, tot ongenoegen van vele jazzfans. Als seventies funk klonk het James Carter Trio echter niet. En dat had niet zozeer te maken met het niet willen, wel met het niet kunnen.

James Carter
James Carter
Toetsenist Gerard Gibbs bleek namelijk een chaotisch en ongeïnspireerd muzikant, wiens solo’s zelden ergens heen gingen. Net als Carter zwolg hij vaak in overdreven volumes en instrumentale effecten, maar waar Carter dat wist te compenseren met meer lyrische improvisaties met een duidelijke lijn, bleef Gibbs telkens steken in nietszeggende notenwatervallen. De zelfverheerlijking waarmee deze muzikant het publiek bespeelde en de aandacht op zichzelf vestigde door bijvoorbeeld onnodig te kreunen tijdens zijn holle solo’s, maakte zijn aantreden helemaal degoutant. Zijn enige compositie van de avond, getiteld ‘J.C. off the set’ (een subtiele hint naar James Carter, die inderdaad constant op podium stond en non-stop de aandacht naar zich toe trok), illustreerde dat Gibbs vooral naar de jazztraditie geluisterd heeft, maar geen greintje originaliteit in zich draagt. De ballade op zichzelf was niet mis, maar smaakte desondanks als een onevenwichtige mix van een aantal thema’s uit de grote jazzcanon.

Eerde zielig dan irritant was de verschijning van drummer Leonard King. Hij gebruikte in de meeste nummers exact dezelfde ritmische technieken. Zonder Carters zware uitspattingen af en toe, hadden zijn saaie begeleidingen het publiek van De Bijloke misschien in slaap doen dommelen. Een enkele keer kwam het tot een halve solo, die echter nooit van de grond kwam en snel werd onderbroken door de twee andere leden van het trio. Toch leek King van alle aanwezigen het meest plezier te beleven aan zijn avond, in zijn kielzog gevolgd door Gibbs en Carter zelf. Zo slaagde het trio er alsnog in om, ondanks de bedenkelijke muzikale kwaliteit, een deel van de Bijloke aan het wiegen te brengen.

Tot slot was er ook Carter zelf, een aandachtsgeil figuur, maar tegelijk iemand die weet wat een goede solo inhoudt. Zo opende hij de set met een onheilspellende eenmans-introductie op sopraansax, een instrument waarvan hij de nasale eigenschappen uitbuitte, maar dat hij ook hees of juist heel helder kon laten klinken. “Uitbuiten” was overigens een kernwoord in Carters spel: hij goochelde met het volume van zijn instrument, zocht constant extremen op (vooral op de tenorsax) en spreidde zijn duizelingwekkende virtuositeit meer dan graag ten toon. Verder had hij ook gewoon goede ideeën (met zelfs een aardig uitstapje naar de dwarsfluit), maar in het tweede deel van het concert waren die niet meer boeiend genoeg om de set staande te houden. De aandacht zakte als een kaartenhuis in elkaar en wat overbleef was wat overdadig jazzgeweld dat echt nergens meer esthetische of originele kwaliteiten bezat.

Probleem was eigenlijk dat het leek alsof Carter dacht dat hij betaald werd voor het geven van een show, terwijl het finaal uiteraard nog steeds om de muziek draait. De frontman smeet kwaad rieten in het rond, deed enkele overdreven dansjes van op de zijlijn of waggelde onnatuurlijk rond op het podium. Daarmee leidde hij bewust de aandacht af van de rest van het trio, om er een veredelde one man-show van te maken.

Een ontgoochelende avond was dit zeker, hoewel een aantal mensen verklaarden tevreden te zijn met de show die ze gezien hadden. Een ding staat echter als een paal boven water: muziekliefhebbers hadden een hoogstaander concert in gedachten. Want zelfs de manier waarop Carter enkele mooie standards omver walste met zijn onnavolgbare krachtpatser-sound, miste tact en emotie.

Meer over James Carter Organ Trio


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.