De slotdag van Jazz Brugge stond in het teken van het befaamde ECM-label, al ruim 45 jaar het huis van vertrouwen voor de liefhebbers van etherische jazz. Het Duitse label heeft echter ook heel wat anders te bieden dan dromerige muzikale vergezichten, zelfs wanneer de muziek zich op trage en zachte terreinen afspeelt.

ECM was vanaf de eerste dag van Jazz Brugge al prominent in beeld aanwezig, met een tentoonstelling van cd- en vinylhoezen en promotionele affiches van diverse releases. Muzikaal was het echter wachten tot zondag eer het platenhuis haar core business in de etalage mocht leggen, maar dat mocht het ook vanaf het prille middaguur van de slotdag tot en met het laatste optreden.

Voor sommige beroepscategorieën is pal op de middag ontiegelijk vroeg. Muzikanten durven daar al eens onder vallen en dat was saxofonist Andy Sheppard aan te zien en te horen. Veel meer dan “C’est trop tôt… ou c’est trop tard.” kwam er niet uit voor hij zijn wat wazige blik verborg achter een zonnebril. De Brit had mentaal duidelijk al scherper gestaan. Een meevaller dus dat hij niet meteen zwaar aan de slag moest, want met zijn Trio Libero doet hij het doorgaans rustig aan.

Op de titelloze debuut-cd zet het drietal (met bassist Michel Benita en Polar Bear-drummer Sebastian Rochford) een reeks miniatuurtjes neer die gelukkig niet vervallen tot kleine prullen. Daar was het echter in Brugge wel voor uitkijken, want met een soms minimalistisch klankbeeld, waarbij de thema’s uit de sax omhoog kringelden, was er van een echte zinderende spanning weinig sprake.

Gemoedelijk speelden Sheppard en Benita hun contrapuntische spelletje, waarbij deze laatste in ‘Libertino’ een lekker warme en zangerige klank liet horen. Die paste goed bij de omzichtige aanpak van Sheppard die, in tegenstelling tot zijn Sturm und Drang van vroeger, zijn klank zowel op tenor als op sopraan uitgesproken zuiver hield.

Voor de jonge Rochford was het heel andere koek om aansluiting te vinden met zijn collega’s. In de thema’s werd het tempo namelijk gedicteerd door de gang van de melodie en niet andersom. Dit maakte dat de drummer geen vast kader had om in te werken en dat hij met kleuren aan de slag moest. Dat oogde bij momenten niet alleen bizar, het muzikale resultaat was al even vreemd. Met sporadische klanken links en rechts leek Rochford zijn weg te moeten zijn en helaas meestal niet te vinden. Meer dan eens klonken zijn bescheiden bijdrages irrelevant, alsof Sheppard en Benita het optreden beter als duo afgewerkt hadden.

Pas met de elegante mars ‘Land of Nod’ kregen de muziek en de op het podium duidelijk onwennige Rochford wat meer vaste grond onder de voeten, maar echt veel impact kreeg zijn brushes-werk niet. De toegenomen levendigheid deed de muziek echter wel deugd. Niet dat die daarvoor continu plat viel, maar meer dan enkele decimeter boven de grond zweefde de muziek nu ook weer niet. Met het vinnige en aanstekelijke ‘Slip Duty’ (catchy thema’s schrijven kan hij, die Andy Sheppard) kreeg de set een bescheiden injectie. Alleen jammer dat Rochford de eindelijk wat dominantere ritmiek net te slordig speelde, want nu pas begon hij zijn rol in het trio te krijgen. Ingrijpend werd die echter nooit, tenzij in een bescheiden opgebouwde solo. Daarvoor bleef de nadruk te veel liggen op de vloeiende melodieën van Sheppard en in mindere mate Benita.

Voor het einde van de set gaf het trio de bezoekers al even een inkijk in de toekomst van de band, met enkele nummers uit het pas opgenomen tweede album. Elvis Costello’s ‘I Want to Vanish’ en ‘Origin of Species’ lieten echter vermoeden dat er weinig zal veranderen in het opzet, al wist Sheppard in enigszins verward Frans te melden dat er ook een gitarist op de plaat te horen zal zijn. Als bisnummer keerde de groep nog even terug naar de plaat die wel in de winkel ligt, voor een schuifelende versie van ‘I’m Always Chasing Rainbows’: niet onaardig, maar te licht om echt indruk te maken. En zeker om vol te houden dat, zoals in de presentatie van het concert gezegd was, dit Trio Libero van het beste van Britse jazz was. Tenzij natuurlijk in de afgelopen nacht Barry Guy, Keith Tippett, John Butcher en nog enkele tientallen anderen het loodje gelegd zouden hebben.

Voor het tweede concert op de slotdag speelde Jazz Brugge vals. Of toch een klein beetje, want zo Roemeens als de achtergronden van pianist Lucian Ban zijn, zo Amerikaans is zijn huidige verblijfplaats. Gekoppeld aan de Amerikaanse violist Mat Maneri was het Europese aspect van het tweetal niet erg bepalend. Op papier in elk geval, want muzikaal deden de twee wel geregeld het oude continent aan.

Vanuit een project rond de muziek van Enescu waar ze alle twee aan meewerkten, groeide het idee om als duo op te treden. In deze bezetting brachten ze vorig jaar ‘Transylvanian Concert’ uit, een live opgenomen album dat in de pers enthousiast onthaald werd. Niet evident, want wat Ban en Maneri hier laten horen, behoort niet te het simpelst verteerbare uit de ECM catalogus. Het concert in de Kamermuziekzaal van het Concertgebouw lag helemaal in dezelfde lijn met veel referenties die echter niet altijd zomaar aan de oppervlakte kwamen.

Het begin van het concert leek wel symptomatisch voor deze aanpak. Ban rolde een monotoon dreunend dodenmarsritme uit waarop Maneri in eerste instantie ingehouden ging fladderen om later over te gaan in het klagende van de Oost-Europese volksmuziek en zigeunerblues om die vervolgens te laten vervellen tot kubistische jazz. Zo leek aanvankelijk vooral de geest van Gustav Mahler prominent aanwezig, al hielden Ban en Maneri het opvallend intiem.

Die intimiteit zou de rode draad worden door het optreden, een concert met twee muzikanten die zich tegenover elkaar helemaal bloot durfden geven en daarbij de stille en zelfs minimalistische passages niet schuwden. Evident was en zal zoiets nooit zijn, maar het publiek luisterde, vaak letterlijk, met ingehouden adem.

Bij momenten leek het geluid van de twee te flirten met salonverfijning, maar dan wel op even ernstig als beklijvend kamermuziekniveau. De romantiek die de twee duidelijk in de vingers hadden, werd immers nooit goedkoop. Vooral de soms met tegen de atonaliteit aan zittende Maneri deromantiseerde de stukken onophoudelijk, zoals hij ook de duidelijke thematische elementen steeds opnieuw vervormde.

In het tweede deel van het concert mocht het allemaal wat duidelijker. De jazzy drive en expliciete blueselementen in ‘Not That Kind of Blues’ of impressionistisch minimalisme in een nieuw stuk van Maneri pasten allebei even mooi in het vaak verstilde, hypergevoelige geheel.

Met het duidelijker doorkomen van de invloeden belandde het tweetal ook van het nieuwe repertoire (dat op een nieuw album te horen zal zijn) in de stukken die de eerste plaat tot een juweel maken. In het wondermooie en plechtstatige ‘Two Hymns’ mocht de romantiek rijkelijk vloeien, waarbij Maneri en Ban elkaar blindelings leken te vinden in de nochtans heel open en daardoor extreem fragiele ritmiek. Dat lukte hen even gemakkelijk in het net heel ritmisch spichtige ‘Monastery’, met melodische wendingen die het duo voorbij Oost-Europa naar het Midden Oosten lieten lonken.

Wat Maneri en Ban in Brugge lieten horen was niet meer of minder dan pure schoonheid, gevangen in geluid. Een geluid dat bovendien melodisch en harmonisch  uitdagend gehouden werd, waardoor de muziek nooit gemakkelijk onderuit zakte. Dat deed de versterker van Maneri echter wel. Net toen zijn baasje en Ban aan een bisnummer wilde beginnen, kreeg de apparatuur ostentatief Sonic Youth-streken, waarmee de sereniteit van het moment verdween en de twee het dan maar voor bekeken hielden.

Nog meer Oost-Europese klanken waren er bij het optreden van het Elina Duni Quartet. Afkomstig uit Albanië, maar woonachtig in Zwitserland maakte zangeres Duni eerst enkele muzikale omzwervingen voor ze zich meer met de muziek van haar vaderland ging bezighouden. In Brugge beperkte ze zich tot dat repertoire, met traditionele Albanese liederen die dicht bij het originele materiaal bleven, maar toch een persoonlijke touch meekregen.

Nu eens kwam de sobere weemoed vanuit een a capella gezongen melodie, dan weer werd de muziek geboren uit repetitieve pianoformules die echter steeds alle ruimte aan de zanglijn lieten. Toen pianist Collin Vallon (ook onder eigen naam aanwezig in de ECM-catalogus) daarbij koos voor afgeblokte pianosnaren of voor vreemde klokachtige klanken van de prepared piano (een techniek die duidelijk muzikaal-functioneel gehanteerd werd), schoof de muziek verder weg van haar volkse wortels. Ook het zachte wrijfwerk van drummer Norbert Pfammatter tilde de muziek boven haar herkomst uit, zonder dat die daarbij de zangerige charme verloor.

Daarvoor kon de groep in de eerste plaats natuurlijk rekenen op het prima vocale apparaat van Duni zelf die zowel zacht als op een steviger volume stevig op haar benen stond. De band was duidelijk rond haar geformeerd, maar louter marionetten moesten haar begeleiders niet worden. Dat werd extra duidelijk toen er later op het concert ruimte kwam voor draaiende ritmische figuren, waarbij het tempo meteen mee opgevezen werd. Doorslaan was er echter niet bij. Daarvoor bleef het liedmateriaal te dominant, maar de energiekere nummers vormden wel een mooi contrast met de soms bijzonder ontroerende trage stukken. In beide gedaantes getuigde het optreden van het Eline Duni Quartet van een zelfde ongecompliceerde schoonheid waar menige nieuwbakken jazz-diva alleen maar van kan dromen.

Met het Trio Libero, Ban & Maneri en  Elina Duni, had ECM niet haar meest zweverige artiesten in stelling gebracht, noch diegenen die net graag een vrijer geluid neerzetten. Dat zou het ook voor het slotoptreden dat gereserveerd was voor het Tomasz Stanko Quartet niet doen.

Stanko, gepokt en gemazeld bij onder andere Cecil Taylor en Alexander von Schlippenbach trad aan met een Poolse band waarmee hij al ruim twee decennia samenspeelt. Op zijn laatste releases liet hij zich, volgens sommigen door het opnieuw moeten leren spelen met een vals gebit, opmerken als een man van de lange lijnen. Een zwaktebod? Mogelijk, maar in elk geval geen dat muzikaal pijn doet. In Brugge bleek in de meer dan zeventig jaar oude Pool echter nog genoeg leven te zitten om af en toe even sneller uit te halen en zelfs het hoge register op te zoeken. Bovendien deed Stanko dat met een fraaie toon, zodat hij zijn rol als leider van de band overtuigend op kon nemen.

Wat hij met zijn kwartet liet horen was dan ook onvervalste no-nonsense ECM-jazz: muziek die vertrekt vanuit de melodie, gedragen wordt door een klare harmonie en die open mag plooien zonder echt tegen de haren in te strijken. Die verf pakte mooi in de latin-achtige opener en al even goed in de ballade ‘Sweet Thing’, nochtans de omgeving bij uitstek om als muzikant door het ijs te gaan. Geheel zonder gevaar was de benadering dus niet. Zo was de relaxte atmosfeer van het eerste deel van de set, in de handen van mindere goden, waarschijnlijk verzandt in een avondje kerstsingle-achtige gezelligheid.  Niet zo bij Stanko en de zijnen, vooral niet wanneer pianist  Marcin Wasilewski het woord mocht voeren. Bleef de ritmesectie bij de solo’s van Stanko rustiger, bij die van Wasilewski ging het er anders aan toe. Althans onder de oppervlakte, want opzichtig stokebrand spelen, was duidelijk niet aan drummer Michal Miskiewicz en bassist Slawomir Kurkiewicz besteed. Meer dan dat ze echte porren uitdeelden, speelden ze een subtiel spelletje met begeleidingspatronen. Door die geregeld net iets langer door te laten lopen dan het traditionele muzikale aanvoelen vereiste, werd de muziek voorzichtig gestabiliseerd.

Wasilewski liet er zich echter niet door uit zijn lood slaan en hanteerde aanvankelijk een uitgesproken melodische speelstijl, alsof hij zich in het verlengde van de bandleider plaatste. Gaandeweg kreeg hij echter meer het heft in handen en liet hij de muziek meer borrelen. Opnieuw zonder te bruuskeren, maar daarom niet minder aanstekelijk, begon de linkerhand op te spelen en stak hij de klassieke tonaliteit al eens langs rechts voorbij.

Wereldschokkend was wat het kwartet liet horen niet, maar waar degelijkheid vaak als synoniem voor inspiratieloos geldt, was de betrouwbaarheid hier van een zodanige kwaliteit dat blijven hangen tot op het einde de moeite loonde.

Wie de tweeënzeventig bereikt heeft, moet niet meer op zoek gaan naar wat nieuw is, gesteld dat dat sowieso anno 2014 nog te vinden is. Nee, die kan met een gerust geweten doen waar hij het best in is, los van de trends en de waan van de dag en daar voelde Stanko zich duidelijk goed bij.

Eenzelfde attitude lijkt Jazz Brugge te hanteren. Al zeven edities lang richten de programmatoren zich op de Europese jazz, wat opnieuw een muzikaal succesvolle formule bleek. Enkele tegenvallers niet te na gesproken, bood het festival vooral veel goeie en soms zelfs hele goeie optredens, met als uitschieters de Flat Earth Society, Renaud Garcia-Fons, Ban & Maneri, Atomic en de trio’s Graewe-Resijeger-Hemingway en Courtois-Fincker-Erdmann. Die konden stuk voor stuk terecht in goede zalen met een publiek dat kwam en bleef om te luisteren. In Brugge dus geen binnen- en buitenwandelende jazztoeristen, noch overgerodeerde Amerikaanse sterren of een VIP-ruimte. Alsof iemand die dingen nodig zou hebben op een festival waar iedereen die voor de muziek komt, zich een VIP mag wanen.

Meer over Jazz Brugge 2014 - Dag 4


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.