Twee groepen met grotendeels dezelfde muzikanten, maar toch een ander geluid en een andere benadering: Majid Bekkas en Manuel Hermia lieten in Molière horen dat ze, ondanks hun heel herkenbare benadering, niet voor een gat te vangen waren.

Van Majid Bekkas verscheen onlangs de cd ‘Al Qantara’, een album waarop de uit Marokko afkomstige ud- en guembrispeler een trio vormt met percussionist Khalid Kouhen en de Belgische rietblazer Manuel Hermia. Het drietal zette in Molière van bij het begin van het concert de bakens uit. Vanaf het eerste stuk, meteen de titeltrack van de cd, heerste op het podium hetzelfde frisse en opvallend volle geluid dat ook de cd kenmerkt. Hoewel er zonder harmonie-instrument gespeeld werd, ontbrak het de muziek immers aan niets. Wie zich ooit vol bewondering heeft afgevraagd hoe The White Stripes met twee zo’n volledig geluid kunnen neerzetten, kon in Brussel de overtreffende trap horen.

Majid Bekkas
Majid Bekkas
Het meest in de kijker liepen uiteraard de blaasinstrumenten (sax, bansuri en klarinet) van Hermia die tijdens de solo’s een perfecte humuslaag vonden in de riffs die Bekkas uit de ud en de guembri haalde. In de thema’s speelden de twee nu eens polyfoon, dan weer unisono, waardoor de songs stuk voor stuk een gevarieerd verloop kenden. Zo klonk ‘Sidi Ali Ben Hamdouch’ met de verschillende maat- en tempoveranderingen afwisselend geheimzinnig, uitgeklaard en grillig cirkelend, waarbij de verschillende sferen in een vlotte beweging in elkaar overliepen.

Verleidend en bezwerend slingerde het trio zich door de set, waarbij het eerste deel, met Bekkas op ud,  meer op het Midden-Oosten gericht was. Voor het tweede verplaatste de bandleider zijn aandacht naar de donkere en meer nazinderende guembri, waardoor de muziek doordrongen werd van de Afrikaanse gnawacultuur. De virtuositeit die hij op beide instrumenten aan de dag legde, klonk opmerkelijk evident. Vingervlugheid was geen kunstje om luisteraars te versieren zoals de groep ook heel strak speelde, maar dat wist te combineren met de nodige souplesse en natuurlijke flexibiliteit in het ritme. Alleen in het eerder aangehaalde ‘Sidi Ali Ben Hamdouch’ kon het trio de teugels niet helemaal strak houden en werd er wat gelopen, waardoor het relaxte van de muziek minder uit de verf kwam.

Dat bleek echter het enige noemenswaardige “probleem”, want voor de rest van het optreden klonken Bekkas en zijn kompanen heel zelfzeker met een gecontroleerde, maar daarom niet minder indringende drive. Die was niet in de laatste plaats te danken aan het werk van percussionist Khalid Kouhen. Zowel op tabla’s als op Afrikaanse percussie strooide die kwistig met verrassende accenten die het publiek echter niet in het gezicht geduwd werden en in ‘Bouregreg’ leek hij zijn ritme wel samen te puzzelen, waardoor kleur en ritme versmolten.

Ook Bekkas droeg nog een extra tint aan, toen hij de duimpiano met enkele effecten in stelling bracht en zo in ‘Ana Bouhali’ voor een continue stroom geluid zorgde: zacht borrelend en klaterend, waarbij de muziek als een huis stond, meer het delicate tegelijkertijd mooi intact bleef.

De afsluiter van het concert werd ‘Guinea’, een compositie van Ornette Coleman. Kouhen liet zich opnieuw opmerken als het geheime wapen van de groep. Met niet meer dan een tamboerijn hield hij het ritme gaande. Zo spreidde hij de rode loper uit voor de zingende guembri en vooral Hermia die op sopraansax even zijn vleugels kon uitslaan, als om zijn fascinatie voor John Coltrane te laten horen. Even snel als de energiestoot opkwam, doofde die ook weer uit, waardoor de saxofonist het stuk en zijn collega’s niet kapot speelde.

Voor een bisnummer was er geen tijd, want het podium moest omgebouwd worden voor het tweede optreden, waar deze keer Manuel Hermia aan het stuur van de bus zou zitten. In 2012 bracht hij ‘Le Murmure de l’Orient vol. II’ uit, een dubbel-cd waarop hij op verschillende bansuri te horen is in kleine formaties met gastmuzikanten. Vijf van de collega’s die ook op het album te horen zijn, werden in Brussel mee op het podium gevraagd.

Manuel Hermia (foto: Olivier Vin)
Manuel Hermia (foto: Olivier Vin)
Het begon echter allemaal erg bescheiden, met een duet tussen Hermia en Asad Qizilbash op sarod. Beide heren doken meteen in de kleine details, met Qizilbash die veel nadruk legde op glissandi en Hermia die liet horen hoe buigzaam het geluid van een bansuri was qua toonhoogte, dynamiek en kleur. De jengelende drone die achter de twee meeliep, mocht ook in de eerstvolgende nummers doorwerken, waardoor het ene stuk aan het andere gelinkt leek.

Voor ‘Asmita’ werd het duo uitgebreid tot een kwartet, met de komst van de Libanese zanger Mawaran en de terugkeer van percussionist Khalid Kouhen. Deze laatste drukte minder zijn stempel op dit project van Hermia dan op dat van Bekkas. Hermia’s muziek was dan ook veel meer melodisch gericht, waarbij het ritme vaak aan de rustige kant bleef. Deinend, schommelend en zwevend ontwikkelden de muzikanten een fragiel klankbeeld wat vooral een dankbare omgeving bleek voor de vocalises van Mawaran (die net als Hermia zijn geluid kon plooien en buigen) en de zangerige erhu-klank van Guo Gan.

Tegen ‘La Recontre’ was het ensemble en kwintet geworden en voor ‘Rêve de Dromadaire’ werd de sextetbezetting (met ook nog Bekkas op ud) in haar geheel op het podium gevraagd. Opmerkelijk, want op ‘Le Murmure de l’Orient vol. II’ spelen de muzikanten in maximaal driekoppige bezettingen. Hermia maakte dus van de gelegenheid gebruik om zijn muziek ook in ruimere formules te laten horen.

Het onderste uit de kan halen was er echter niet bij. De formule om de melodie unisono te laten spelen door het gros van de muzikanten om daarna op een kleinere begeleidingsformule terug te plooien voor de solo’s, werd al snel herkenbaar. Het geluid was als geheel dan wel rijker en gevarieerder, de arrangementen bleven bescheiden. Zo werd de kwetsbaarheid van de muziek bewaard, maar kwam ook de herkenbaarheid opzetten. Pas in de laatste stukken dook een ambitieuzere aanpak op, met enkele neventhema’s die voor wat extra bochtenwerk zorgden dat op sommige momenten echter ook wat gezocht klonk, alsof er bewust geprobeerd werd het vaste patroon te doorbreken.

Voor het bisnummer hadden Hermia en zijn collega’s nog een andere verrassing in petto. Hiervoor werd een net iets sneller lopende en dansende ritmiek bovengehaald, met op de koop toe een speciale rol voor Bekka’s guembri die met een zelfstandige baspartij een extra, haast funky laag onder de melodie legde. Zo werd de muzikale aanpak gevarieerder, wat enkele van de solisten blijkbaar inspireerde tot het beter werk van de avond. Helaas klonk deze benadering bij momenten net iets te gezocht om maximaal te renderen, ondermeer omdat er kleine aarzelingen in de coördinatie opdoken die aangaven dat niet elke muzikant zich even zeker voelde.

Dat deze oneffenheden geen al te grote impact hadden, was te danken aan de wezenlijke verschillen tussen de muziek van Hermia en Bekkas. Waar Bekkas’ groep compacter en gerichter klonk, mocht het bij de Belg allemaal wat vrijer en breder meanderen. Het contrast tussen de twee delen van de avond was dus niet alleen qua variatie voor het publiek een goede zaak.

Meer over Majid Bekkas, Manuel Hermia


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.