Onder de vlag Colours of Improvisation bracht November Music op de derde avond van het festival drie muzikale acts samen die elk apart muren en schotten tussen genres, tradities en culturen moesten slechten. Echt nieuw of origineel is een dergelijk opzet anno 2013 niet meer te noemen. Toch was het programma meer dan een nieuw eclectisch rondje op de muzikale draaimolen, al was het maar omdat elke groep andere grenzen overschreed.

Voor de eerste band van de avond waren het de culturele barrières die er aan moesten geloven. Het Rembrandt Frerichs Trio kreeg immers het gezelschap van de uit Iran afkomstige Kayhan Kalhor op kamancheh (knieviool). De grote opgave van deze samenwerking lag duidelijk in het integreren van dit melodische en fragiele instrument. Een voorzichtige start lag dan ook voor de hand en echt verrassend was het bijgevolg niet, toen bassist Tony Overwater en Kalhor het concert op gang trokken met toonloos ruisen. Mooi om horen was wel hoe de groep het geluid voorzichtig liet overvloeien in vaste tonen die later in de kamancheh samenklitten tot een als damp opstijgende melodie. Als in een trage golfbeweging rolde die aan en af om als laatste stap in het proces uiteindelijk in een constant verloop over te gaan.

Rembrandt Frerichs
Rembrandt Frerichs
Gedurende de hele opbouw werd de delicate balans in het geluid zorgvuldig bewaakt, zodat iedereen een plaats kreeg in het geheel. Deze sonore transparantie zou het hele optreden gehandhaafd blijven, in eerste instantie omdat Kalhor nu eenmaal niet van een kleintje vervaard is. Naast weemoedig melodisch kon hij immers even gemakkelijk razend virtuoos uit de hoek komen. Deze vingervlugheid haalde hij echter maar sporadisch boven en dan nog alleen voor kortere fragmenten. Vaker gebruikte hij de hals, de klankkast en de snaren van zijn instrument om fijne percussieklanken te genereren, waarmee hij de ritmische ontwikkeling van de muziek opvallend direct kon sturen.

Naast de kwaliteiten van de kamancheh-speler viel ook het attente werk van zijn Nederlandse collega’s op. Frerichs koos niet voor de klassieke concertvleugel, maar speelde op pianoforte en pomporgel, wat de groep een dubbel voordeel opleverde. Enerzijds klonk de gedempte kleur van de pianoforte minder flashy die dat van een gewone piano, waardoor de combinatie met de kamancheh veel natuurlijker werd. Anderzijds bleken de technische “beperkingen” van het instrument - dat niet de dynamische extremen of het lang naklinken van de piano kan realiseren - ideaal voor de combinatie met de strijker. Bovendien gaven tremolo’s en voorslagjes Frerichs’ bijdrages een oosterse inslag, waardoor Kalhor gemakkelijk op de vleugels van de kalvierspeler kon meevliegen.

Nog meer verfijning was hoorbaar bij drummer Vinsent Planjer. Die had de trommen van zijn drumkit afgedekt om het geluid zo zacht mogelijk te houden. Gecombineerd met het zacht inzetten van de cimbalen klonken zijn bijdrages bij momenten als knisperende elektronica. Een gelijkaardige verfijning legde hij ook ritmisch aan de dag. Met een goed evenwicht tussen bijsturen en zich terugtrekken achter de melodie-instrumenten wist hij perfect zijn weinig voor de hand liggende plaats in het geheel te vinden.

Kayhan Kalhor
Kayhan Kalhor
Ten slotte kon de hele band rekenen op een uiterst solide Overwater die heel nauw aansluiting vond bij Kalhor. Het was ook Overwater die het optreden voor het eerst uit de brede zangerigheid haalde. Met een snel roterende lijn zorgde hij voor een verstilde drive waar Kalhor later mooi mee aan de haal ging. Het was deze laatste die de muziek opstuwde naar energetische hoogtepunten en deed afdalen naar de meest bezonken episodes. Hij liet de muziek tollen als een derwish of terugtrekken in melodische flarden die hij voorzag van een zelf gespeeld galmeffect. Het resultaat was een wonderlijke, akoestische dub die mooi in het verloop van de set paste.

Die set werd in een grote trek van vijfenveertig minuten afgewerkt. Die klonken niet als een grote muzikale compilatie, maar als een continue stroom duidelijk afgesproken thema’s: een gewone one night stand was voor Frerichs, Kalhor en co. duidelijk niet voldoende.

Een zelfde attitude was te horen bij het treffen van het strijkkwartet ZAPP4 en elektronicamuzikant Jan Bang: opnieuw een set waarin balans en evenwicht even essentieel als weinig evident beloofden te worden. Waar het trio van Frerichs en Kalhor echter de grens tussen oost en west lieten vervagen, overschreden ZAPP4 en Bang die van het akoestische en het elektronische.

In tegenstelling tot het vorige optreden was hier geen sprake van op voorhand vastgelegde composities. Voor een eerste repetitie met Bang hadden de muzikanten van het kwartet enkele composities in de bagage zitten, maar na overleg werd toch besloten om een volledig geïmproviseerde set te spelen. Al verried een opmerkelijke unisono van altviolist Oene van Geel en violist Jeffrey Bruinsma dat een gedeelde geschiedenis ook in zo’n context aardig kan opspelen.

Het concept van het optreden was eenvoudig: Bang zou de live gespeelde klanken van de strijkers opvangen en bewerkt naar de muzikanten en het publiek terugkaatsen, muziek in uitgesteld relais dus. Wat op televisie geen probleem vormt, is in een concertsituatie echter een ander paar mouwen. De gemakkelijkheidsoplossing van het louter wat effectjes zetten op de klank van de strijkers of het herleiden van het optreden tot één grote canon lag gevaarlijk op de loer.

Jan Bang
Jan Bang
Niet dat Bang zich daar doorgaans aan laat vangen, maar zijn passage eerder dit jaar op Jazz Middelheim, in het gezelschap van pianist Tigran Hamasyan en trompettist Arve Henriksen kon niet iedereen overtuigen. Al dient er bij vermeld te worden dat de grootste reden daarvoor meer bij zijn collega-muzikanten lag, dan bij de vindingrijkheid en de klankgevoeligheid van de geluidstovenaar zelf. Met nu enkel een homogeen strijkkwartet ter beschikking, kon het resultaat twee kanten op: van eenvormigheid tot coherentie. Met muzikanten als de strijkers van ZAPP4 was het grootste gevaar van het eerste echter al bij voorbaat uitgesloten. Even goed thuis in de speciale effecten en technieken als in de lyrische passages, leverde de groep Bang meer dan voldoende materiaal om mee aan de slag te gaan.

Bovendien ontwikkelde zich gaandeweg een fascinerend samenspel tussen de akoestische en de elektronische component van de groep. Beide partners mochten leiden en begeleiden, waardoor ook deze set en vloeiend en continu vervellend geheel werd. Met interactie in beide richtingen ontwikkelde zich bovendien een bijzonder fascinerend 3D-geluid, waarbij de klasse van Bang keer op keer kwam bovendrijven. Het akoestische strijkkwartet werd door hem uitgebreid tot een kwintet, een sextet en zelfs verder, maar zonder in orkestrale ambities te vervallen. Leverde de cello een baslijn en een viool de melodie, dan wist Bang daar geheid een derde stem tussen te plaatsen. Zo bleef het ensemble heel compact klinken en niet alleen in de stevigere passages. Ook wanneer de dynamiek sterk naar beneden geschroefd werd en de muziek meer versnipperd geraakte, wist de Noor met zijn akoestische collega’s een fragiel miniatuurtje op te bouwen. Dat het met gesloten ogen vaak moeilijk was om te achterhalen wie waarvoor zorgde, illustreerde de homogeniteit in de sound. Pas wanneer Bang zijn geluid begon te verbuigen of wat elektrocuteerde werd de bron verraden. Subtieler waren de momenten waarop hij de klank zodanig bijstuurde dat het leek alsof Kalhors kamancheh achter de coulissen een parijtje meeblies.

Het fraais in het samenspel kwam echter niet alleen van achter de knoppen. Toen Oene van Geel zijn altviool extra zeurderig liet klinken, was de verleiding groot om als luisteraar met gefronste wenkbrauwen naar Bang te kijken. Ook in de atonale, maar desondanks lyrische vioolduo’s van Bruinsma en Jasper le Clercq leek soms Bangs hand rond te dwalen, waarmee zelfs in deze eerder eenvoudige episodes de grens tussen elektronica en akoestische instrumenten er al aan moest geloven.

De communicatie verliep zelfs zo vlot dat de vier strijkers vlot konden reageren toen Bang even doorduwde en echte ruis invoerde. Zo konden beide partijen erg ver gaan in het geluid zonder dat de cohesie verloren ging. Het resultaat was, net als bij het eerste optreden, een onverwacht organisch ontwikkelende structuur die het publiek moeiteloos meezoog. Althans toch een deel van dat publiek, want de weinig klassiek-compositorische aanpak van het vijftal viel immers niet bij iedereen evengoed in de smaak. Een bezoeker, het discreet fluisteren niet helemaal machtig, deelde zijn vrienden mee dat “hij het zo ook kon” en beende ostentatief de zaal uit. Dat die enkele minuten daarvoor een flard ‘Macarena’ meende te herkennen, mag voor Bang en ZAPP4 alle twijfel wegnemen: wie dit soort bezoekers voor het hoofd kan stoten heeft een indrukwekkende prestatie neergezet. En de rest van de luisteraars een grote dienst bewezen.

Nu de grenzen tussen west en oost enerzijds en akoestisch en elektronisch anderzijds er aan hadden moeten geloven was het aan Nik Bärtsch’s Ronin om die tussen verschillende genres en stijlen uit te vlakken. Zonder gasten echter, want de groep rond pianist Nik Bärtsch deed het op eigen kracht, met naast de bandleider drummer Kaspar Rast, basgitarist Thomy Jordi en rietblazer Sha.

Nik Bärtsch’s Ronin
Nik Bärtsch’s Ronin
De psychedelische jazz van Miles Davis ‘Bitches Brew’, maar dan in een strak repetitief kader getrokken met vleugjes dub: zo bewogen Bärtsch en zijn collega’s zich op het snijpunt van verschillende stijlen en genres. Dat het de muzikanten menens was, maakten ze meteen duidelijk met een vervaarlijke stapeling van obsessief herhaalde lijnen, die elk een eigen ritme en soms zelfs een eigen metrum hadden. Als klap op de vuurpijl liet Kaspar Rast het tempo af en toe gevaarlijk verschuiven, waardoor de hele constructie gedestabiliseerd dreigde te geraken. Niet zo bij deze band, want alles bleef netjes op zijn plaats zitten. Ook toen de muzikanten even met een minimaal tijdsverschil inzetten. Het bleek immers geen uitschuivertje, maar een bewuste nuance die een hele tijd met wiskundige precisie volgehouden werd.

De motor van de band lag in de tandem Rast-Bärsch, waarbij vooral deze laatste zijn handen als een perfect geoliede mechaniekje kon laten aflopen, ook toen hij met links piano speelde en met rechts op de Fender Rhodes bezig was. Strak, hoekig en schijnbaar zonder noemenswaardige inspanning, klonk het kwartet solide en stevig, alsof ze gewoon standards speelden. Dat indrukwekkende samenspel eiste echter alle aandacht op, waardoor de ruimte voor de ideeën van het moment uiterst beperkt bleef.

Zo werd de muziek na enige tijd herleid tot formules. De melodische elementen waren vaak uiterst kort, waardoor het herhalende extra opviel. De ritmische complexiteit kon de melodische eenvoud niet verbergen, waardoor het concert op hetzelfde spoor bleef doordenderen en na enige tijd voorspelbaar werd. Meer indrukwekkend dan pakkend en eerder complex dan inventief verdween de muzikale spanning (niet de technische) na goed twintig minuten. Dat de stand van het podiumlicht na een schreeuw van Bärtsch werd omgegooid bij elke drastische evolutie in de muzikale dynamiek, versterkte nog het voorgeprogrammeerde gevoel van het concert.

Het publiek was echter gul met applaus en zag geen graten in een derde staande ovatie. Terecht wat betreft de fysieke en mentale prestatie van de muzikanten, maar desondanks is het goed om weten dat er een groep als Aka Moon bestaat die die kwaliteiten moeiteloos verenigt met melodisch en improvisatorisch vernuft. En die het allemaal moeiteloos laat klinken.

Meer over November Music 2013 - Colours of Improvisation


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.