Tweeëntwintig jaar oud is ze, en de grootste concertzalen ter wereld heeft ze al betreden als soliste. Lise de la Salle heet dit wonderkind, dat op veertienjarige leeftijd debuteerde bij het label Naïve met een bejubelde opname van Ravel en Rachmaninov. Wie op die leeftijd al dergelijke werken geloofwaardig kan uitvoeren, moet wel vroegrijp en hoogst intelligent zijn. Toch is er in de muziekwereld nogal wat scepsis rond de figuur van de la Salle. Virtuoos is ze erg sterk, maar sommigen kunnen haar interpretaties gewoon niet smaken en noemen die "hol" of "oninteressant". Dergelijke reacties ontstaan wellicht vooral uit een soort afgunst jegens haar succes, want Lise de la Salle is – of ze het nu zelf wil of niet – een van de stokpaardjes waar Naïve graag mee pronkt.
Dat ze het uithangbord is van een relatief groot en belangrijk label heeft zo ook zijn voordelen. Dankzij haar bloemrijke cv enerzijds, en dankzij de platenmaatschappij anderzijds, kon ze voor haar uitvoering van het tweede pianoconcerto van Fréderic Chopin niemand minder dan Fabio Luisi strikken. Die studeerde piano bij Aldo Ciccolini, maar ging uiteindelijk verder in muziekdirectie en kwam finaal bij de Staatskapelle Dresden terecht. Dat is een orkest met een grote romantische traditie (Carl-Maria von Weber was er ooit chefdirigent), vooral dan in de muziek van Wagner (die het orkest zelf ook geleid heeft) en Richard Strauss. De laatste jaren waren het Bernhard Haitink en Sir Colin Davis die het orkest in goede banen leidden, en binnenkort (in 2012) neemt aanstormende grootheid Christian Thielemann het roer over.
Lise de la Salle heeft het dus getroffen met haar muzikale kompanen, hoewel de rol van het orkest in Chopin tweede pianoconcerto redelijk beperkt blijft. Chopin schreef dit concerto, dat eigenlijk vóór het eerste geschreven werd maar pas later gedrukt werd en daarom het "tweede" concerto genoemd wordt, vooral als virtuoos vertoon voor de pianist, en gaf het orkest een cruciale, maar vrij minimale rol mee. De Staatskapelle Dresden kleurt heel mooi bij en staat er als een volwaardig orkest. Dat het muziekmagazine Grammophone deze groep musici tot de tien beste orkesten ter wereld rekent, zegt uiteraard ook iets. Luisi respecteert de keuzes van de la Salle overigens volledig, wat een zeer uniforme interpretatie oplevert. Voornamelijk de grote emotie heeft de la Salle in dit concerto willen benadrukken. Met haar harde touché, ondanks haar poëtische aanpak van het melodische materiaal, zet de pianiste alle pathos uit het werk nog wat extra kracht bij. Dat maakt deze uitvoering nogal pompeus: ze mist de finesses die in vele andere opnames beter voor de dag komen. Anderzijds klinkt Chopin plots heel energetisch en modern, wat een interessante klemtoon is. De vraag is alleen op het tweede pianoconcerto zich wel leent tot een dergelijke lezing.
De vier schitterende ballades (opus 23, 38, 47 en 52) lenen zich beter tot een brutale uitvoering die bruist van leven en wild om zich heen stuitert. Juist door haar grote impulsiviteit en haar bijna schaamteloze dynamische progressies, lijken de ballades plots gevoeliger dan bij menig ander uitvoerder. Vooral de eerste ballade wordt door de la Salle plechtig en tegelijk heftig opgevoerd, alsof er levens van deze interpretatie afhangen. Ook in de overige stukken is de pianiste zowel mijmerend als gewelddadig, een ongewone combinatie in deze zeer fragiele stukken.
Het minste wat van deze cd kan gezegd worden, is dat hij een en ander zal teweegbrengen onder mensen die de klassieke muziek een beetje volgen. Wat men van Lise de la Salles visie ook mag vinden, technisch is ze ragfijn en met haar jeugdige esprit was Chopin vast wel opgezet geweest. De componist hield immers van jonge, vrouwelijke virtuozen die zijn werk vol vuur uitvoerden, dus waarom zou de la Salle dan het beluisteren niet waard zijn?