De 'Verein für Musikalische Privataufführungen in Wien' werd opgericht door Arnold Schönberg en enkele medestanders in 1918, met als duidelijk doel moderne muziek (natuurlijk in de eerste plaats die van Schönberg en collega's Webern en Berg) te promoten. In het officiële concertcircuit werden de experimenten met atonaliteit die de tweede Weense school in de jaren voor de eerste wereldoorlog hadden ondernomen namelijk grotendeels op onbegrip onthaald. En omdat het geld ontbrak om volledige orkesten te engageren, namen de organisatoren het op zich om talrijke werken te herleiden naar kleinere bezettingen. Zo werden de 'Sechs Orchesterlieder' opus 8, een typevoorbeeld van Schönbergs vroege, Wagneriaanse, dramatisch geladen stijl voor kamermuziekbezetting herschreven, net als Mahlers vierde symfonie. Mahler was in 1911 gestorven maar waar zijn symfonieën vandaag niet meer uit het orkestrepertoire weg te denken zijn, was dat in de jaren na zijn dood anders: een bewerking van Mahlers vierde, voor strijkkwintet, fluit, hobo, klarinet, piano, harmonium en slagwerk was in het interbellum de gemakkelijkste manier om een werk te horen van een componist wiens muziek niet de onaantastbare status had die het vandaag heeft.

Balans maken in een dergelijk ensemble is niet gemakkelijk, zeker niet bij werken die oorspronkelijk voor een bezetting zijn geschreven die vijf keer meer mensen vereist maar lukt Oxalys erg goed. De eerste twee delen van de symfonie benaderen heel geslaagd de klankkleuren van het orkestrale origineel, ook al zitten een volledige sectie blazers nu grotendeels verdeeld tussen klarinet, piano en harmonium. Wat dat laatste instrument betreft: het wordt bijna volledig op de achtergrond gehouden, zodat het weinig meer doet dan volume toevoegen aan Mahlers harmonieën en dikkere passages. En dat past deze muziek perfect, want een prominenter harmonium, met zijn toch wat goedkope orgelklank had het tere klankidioom van Mahler muziek grondig kunnen verstoren. Het slagwerk overstemt het ensemble niet maar het klinkt ook niet alsof de twee slagwerkers zich moeten inhouden. En een diepe roffel op de basdrum kan echter wel een grandeur en een diepgang verlenen aan Mahlers climax-momenten.

Mahlers vierde symfonie, de meest kleinschalige van de negen, leent zich uiteraard het beste tot een dergelijk arrangement. En de kleine bezetting laat een grote vrijheid van tempo toe en dat zorgt voor een van de sterkste punten van de opname, namelijk het feit dat zowel Mahler als Schönberg heel flexibel en natuurlijk klinken. Bovendien laat de kleine bezetting veel meer transparantie toe. De baslijn van het langzame deel, een ritme dat haast continu in Mahlers melodieën verwerkt zit, komt moeiteloos naar voren.

Heel deze plaat ademt een sensuele, Weense sfeer uit, in de vrije manier waarop het eerste deel van de symfonie wordt vormgegeven of in de manier waarop de strijkers portamenti uitsmeren. Het sarcastische scherzo, met zijn scordatura vioolpartij, heeft zelden, zelfs niet bij de beste symfonische orkesten, zo gracieus en wispelturig geklonken. Maar ook op andere momenten van de symfonie merkt men, vooral in de sierlijk uitgevoerde vioolpartij de sterkte verwantschap met populaire muziek als de Weense wals of polka op.


Schönbergs zes orkestliederen opus 8 kennen een andere ontstaansgeschiedenis dan Mahlers vierde symfonie. Als laat-romantische muziek bij uitstek doen ze, in hun originele versie, beroep op een reusachtige orkestbezetting en dat zal er zeker bij meespelen dat ze relatief weinig uitgevoerd worden. Een arrangement voor kamermuziekbezetting neemt wat grandeur weg, zeker in de brede fraseringen, vol pathos in liederen als 'Natur' maar geeft daar, meer nog dan bij Mahlers symfonie, heel wat helderheid en verstaanbaarheid voor in de plaats.

Sopraan Laure Delcampe past haar stemkleur en interpretatie perfect aan deze kleinschalige bezetting aan: voor een meer volbloed romantische uitvoering koopt men beter de symfonische versie maar de heerlijk zachte dynamiek en slanke manier van zingen die Delcampe is beslist niet iedereen gegeven. De oorsprong van 'Das Himmlische Leben' als lied met pianobegeleiding kan niemand ontgaan en deze uitvoering is dan ook niets meer of minder dan liedkunst, kamermuziek op hoog niveau, zeker in de zachte derde strofe van het lied. Dat Laure Delcampe anders kan klinken, toont ze in Schönbergs orkestliederen, waar een lied als het opgewonden 'Das Wappenschild', met zijn stormachtige begeleiding qua zangstijl meer overeenstemt met een scène uit Wagners ring-cyclus. Ze bezit niet dat overweldigende klankvolume dat een oudere zangeres zou bezitten maar een slanke interpretatie, waarbij de zang niet de begeleiding domineert, doet deze muziek alleen maar goed.

Deze twee orkestreducties kunnen in een mindere uitvoering diep teleur stellen en wie vertrouwd is met het origineel zal een bewerking van Mahlers vierde symfonie maar al te snel als zwak beoordelen. Het is dan ook een niet geringe prestatie van Oxalys om beide werken zo te presenteren dat men ernaar kan luisteren als ware het originele werken, die voor geen enkele andere bezetting hadden kunnen geschreven zijn.

Meer over Gustav Mahler, Arnold Schönberg


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.