Kwadratuur interview

Vorig jaar verscheen ‘Hotel Univers’, het eerste album van Jupiter Bokondji, de zanger met de donkere stem die met zijn band Okwess International de Congolese traditionele muziek een stevige update geeft.

Het leven van de tiener Jupiter Bokondji was niet dat van de gemiddelde puber. Geboren in 1965 trok hij naar Oost-Berlijn, waar zijn vader ambassadeur was van het Zaïre van Mobutu Sese Seko. Daar begon hij zijn eerste band Die Neger, verwijzend naar het de manier waarmee hij in Duitsland werd aangesproken.

Aan de jeugdjaren van Bokondji was dus weinig Congolees en al helemaal niet wat de muziek betreft. “Toen ik als zevenjarige naar Europa vertrok, luisterde ik naar rock, James Brown, Jackson 5 en Boney M., heel uiteenlopende dingen dus, maar geen Afrikaanse muziek. Die heb ik pas ontdekt toen ik tien jaar later, in de jaren ’80 terug in Congo kwam.”

Tien jaar na zijn vertrek stond Bokondji terug op vaderlandse bodem en begon zijn muzikale avontuur pas echt. “Mijn grootmoeder was genezer en ze heeft mij ooit als kind meegenomen naar een van haar ceremonies in het woud waar muziek gespeeld werd om mensen te genezen en ja, die werden door ook echt beter van.” De zoektocht ging echter verder dan alleen het verleden en als twintiger en dertiger trok Bokondji rond in Congo. “Wat me toen opviel, was dat de Afrikaanse muziek veel gemeen had met de muziek die ik in het westen had leren kennen, alleen klonk die in Afrika in een brutere vorm” en zo begon voor hem wat hij in een interview met het magazine Songlines bestempelt als zijn muzikale ontwaken.

In 1983 richtte hij zijn eerste band Bongofolk (het volk van de tamtam) op: een evolutie die op het eerste zicht voor hand lag en misschien zelfs wat voorspelbaar oogde, maar dat alles behalve was. Bokondi’s vader zag immers de muzikale ambities van zoonlief niet zo zitten en zette hem het huis uit. Terugblikkend daarop zegt Bokondji: “Nu komen we veel beter overeen, maar daarvoor botste ik vaak met mijn vader. Ik heb me altijd al tegen zijn ideeën verzet, of die  nu ging over politiek, of over wat ik met mijn leven wilde doen. Hij wilde bijvoorbeeld dat ik bureaucraat werd. Ik was echter bezig met muziek, wat voor mij een meer filosofische wereld was, maar dat zag hij dus anders. Hij zei ook altijd dat hij, op mijn leeftijd, altijd de eerste van de klas was. Dan antwoordde ik dat dat best kon zijn, maar dat het systeem waarvoor hij werkte desondanks toch niet functioneerde.”

Meer dan de rumba

Politiek zou voor Bokondji steeds een belangrijk element in zijn denken blijven. Zo beschouwt hij Laurent Désirée Kabila die Mobutu omverwierp als een held die een verstard en corrupt systeem (“Als mensen te lang aan de macht blijven gaat het altijd mis.”) ten gronde richtte. Dat systeem had zo ook haar muzikale consequenties en die waren een tweede reden dat Bokondji’s muzikale verhaal niet zo evident was.

“De muziek van Congo is de traditionele muziek. Elke etniciteit, en er zijn er heel wat, heeft haar eigen muziek, haar eigen ritmes. Dat maakt dat er een enorme muzikale rijkdom is. Toch denken de meeste mensen bij Congolese muziek meteen aan de rumba, van oorspong slavenmuziek die daarna via Angola vermengd geraakt is met Cubaanse en Spaanse invloeden. Die wordt dus gespeeld in de hoofdstad, maar wanneer je naar de kleinere dorpen gaat, waar onze voorouders woonden, daar hoor je dat niet, daar klinkt de echte traditionele muziek.”

Alle moderne muziek komt voort uit de traditionele.
Net die traditionele muziek, net als moderne stijlen als hiphop, had het onder het regime van Mobutu niet gemakkelijk. “Echt verboden was andere muziek dan de rumba toen niet, maar het was natuurlijk zo dat de rumba geschikt was om Mobutu te prijzen, om hem eer te bewijzen. Muziek die dat niet deed, die wat rebels was, kreeg veel minder kansen. Met de nieuwe wind die er nu door Congo waait, is er meer hiphop en rap te horen. Net dat staat volgens mij voor een mentaliteitsverandering. Want effectief: de traditionele muziek was niet verboden, ze bestond nog, maar het was wel aan ons, de artiesten, om die in de publieke ruimte te laten klinken. Het was aan ons om die muzikale rijkdom te onderzoeken en te ontdekken.”

In die eigen verantwoordelijkheid schuilt de kern van Bokondji’s verhaal: niet afwachten tot anderen je problemen oplossen, maar het zelf doen, niet wachten tot je kansen krijgt, maar ze zelf creëren. Dat laatste deed Jupiter Bokondji. Eerst met het eerder genoemde Bongofolk en enkele jaren later in 1994 met de groep Okwess, wat zoveel betekent als voedsel.

Het tijdsgewricht was echter niet ideaal, want tijdens de bloedige Congolese Burgeroorlog, met wortels in de genocide in Rwanda, vertrokken sommige van zijn muzikanten naar het buitenland. Gelet op zijn adagium om het heft zelf in handen te nemen, was het land verlaten voor hem echter geen optie. In 2003 maakte hij dan een doorstart en zag Jupiter & Okwess International, of zoals Jupiter het zelf zegt, Okwess International de Jupiter het levenslicht. De diverse groepen die Bokondji uit de grond stampte lagen muzikaal allemaal in het verlengde van zijn muzikale filosofie. “Want” zegt hij, “aanvankelijk kenden mijn muzikanten alleen de rumba, terwijl de muziek van Congo natuurlijk veel meer inhoudt. Ik heb hen die traditionele muziek leren kennen, vermengd met de soul van het Westen. Ik heb ze dus meegenomen in mijn filosofie.”

De wereld is een hotel

Tegen de achtergrond van de Congolese Burgeroorlog en de stammentwisten die er mee verbonden zijn, lijkt het niet zo evident om traditionele en vaak etnisch verankerde muziek een gezonde plaats te geven. Dat ziet Bokondji echter anders. “Ik kom uit de stam van de Mongo een volk met muziek die melodisch heel rijk is, maar ik ben geen tribalist of racist: ik wil werken met iedereen die een positieve ingesteldheid heeft. Mensen zijn trouwens altijd van nature verenigd geweest, maar wanneer het over politiek of religie gaat, dan ontstaan er opdelingen. Muziek kan dus verenigen en niet alleen de Congolezen. Als lid van Damon Albarns Africa Express heb ik eens in Engeland getourd met 80 muzikanten uit Europa, Afrika en Amerika. We kenden elkaar allemaal niet, maar konden wel samen improviseren. Muziek kan mensen echt samenbrengen, want die kent geen kleuren.”

Ondanks alle mooie ideeën en een muzikale carrière die ruim drie decennia geleden begon, was het toch tot in 2013 wachten op een eerste echte release. De reden is volgens Bokondji heel eenvoudig: “Volgens mij heeft het niet veel zin om zomaar veel cd’s te maken en daarom heb ik er dus dertig jaar mee gewacht.”

Dat wachten werd met ‘Hotel Univers’ wel beloond. Het album laat muziek horen die Bokondji zelf omschrijft als Bofenia Rock en die traditionele Congolese muziek verwerkt in een hedendaags, grensoverstijgend kader. ‘Bapasi’ is gebaseerd op een riff uit de Bandunu regio en ‘Bakwapanu’ drijft op een melodie van de Kasai en Luba. De song ‘Solombe’ komt van de Ekonda stam en in ‘Tshanga Tshungu’ heeft Bokondji rituele genezingsmuziek van zijn eigen stam verwerkt.

De titel ‘Hotel Univers’ is dan ook niet toevallig gekozen. “‘Hotel Univers’ staat gewoon symbool voor culturele diversiteit, een plaats waar iedereen kan verblijven. Als ik concerten speel en in een hotel verblijf, dan kom ik daar ook allerlei mensen tegen: Chinezen, Arabieren, blanken, roden, groenen, noem maar op.”

Hotel Univers is echter meer dan een abstract trefpunt voor culturen en rassen. “Dat klopt, het is ook een echt bestaand hotel dat nog bezit geweest is van mijn overleden kozijn.” In de persbio van Bokondji krijgt het gebouw een speciale plaats, als de locatie waar de zanger-componist een kamer huurt als hij inspiratie op wil doen. Gevraagd naar hoe letterlijk dit te nemen is moet Bokondji toch even lachen. “Voor de inspiratie? Nee hoor, dat moet iemand verzonnen hebben. Ik ga er wel effectief naar toe om wat uit te rusten (aarzelend) en misschien ook af en toe om wat ideeën op te doen, maar zeker niet zo vaak.”

De culturele diversiteit houdt voor Bokondji ook niet op bij die van Congo, want op ‘Hotel Univers’ klinkt heel wat muziek van buiten Afrika: rock, reggae en funk, om maar enkele stijlen te noemen. Dit soort mengvormen staat natuurlijk mooi naar een breed publiek, maar doet het niet altijd even goed bij de bewakers van de zuivere traditie. Hoewel niet echt veel, heeft Bokondji toch weet van mensen die het niet zo begrepen hebben op zijn hybride aanpak. “Natuurlijk zijn er die vinden dat het niet kan, dat ik muziek van de blanken maak, maar wie dat zegt geeft aan wel echt weinig van die muziek te weten. Tenslotte komt alle moderne muziek van de traditionele. De wereld van vandaag komt van die van gisteren, dus eigenlijk kan er van mijn muziek geen probleem gemaakt worden.”

Graag wat agressiever

Jaren voor het uitkomen van ‘Hotel Univers’ waren Jupiter Bokindji en zijn muziek echter al op de radar verschenen. Essentieel daarvoor waren Florent de la Tullaye en Renaud Barret van wie in 2004 ‘Jupiter’s Dance’ verscheen: een film over muziek in Congo met prominente rol voor Jupiter die meteen de aanleiding vormde voor Bokondji’s aanwezigheid op de African Express van Damon Albarn.

Ik wil de deuren openzetten voor de jongere generaties.
In de film is tevens te zien hoe Bokondji een gitaarbouwer bezoekt: niet als toerist, maar om instrumenten te laten maken voor zijn muzikanten. Dat instrumentarium is de groep volgens Bokondji nog lang niet ontgroeid en daar is een goede reden voor. “Die gitaren gebruiken we nog altijd. Het speciale is dat ze gemaakt zijn door een Congolese gitaarbouwer die zich niet kan houden aan de normen van de grote fabrikanten. Dat geeft zijn instrumenten een wat bruter, wilder en agressiever geluid en daar houd ik wel van.”

Dat wildere geluid is ook te horen op ‘Hotel Univers’, waar het gecombineerd wordt met opvallend knappe arrangementen. Zo goed gevuld als ‘Margerita’ en zo complex gepuzzeld als ‘Tshanga Tshungu’ krijgt een luisteraar ze niet elke dag te horen. Het tot stand komen van die nummers is dan ook geen eenvoudig proces, verklaart Bokondji.  “Voor het grootste gedeelte komen de arrangementen van mij: ik leg aan de muzikanten uit wat ze moeten spelen. Daarnaast vraag ik ze echter ook om de muziek verder te ontwikkelen. Zo komen ze zelf met zaken af die de ene keer al wat beter zijn dan de andere. Dat proces is niet altijd even gemakkelijk en kan soms heel gek verlopen, maar het is nu eenmaal de manier om uit te maken wat werkt en wat niet. Het is trouwens een continu proces, want voor concerten kunnen nummers een heel ander arrangement krijgen, al is het maar omdat we ze live uitbreiden om de mensen aan het dansen te krijgen. Want daarvoor zijn de kortere versies op de cd natuurlijk niet zo geschikt.”

Nog zo’n opvallende verschijning in de film zijn Bokondji’s vrienden van Staff Benda Bilili, de groep waarvan enkele muzikanten in een rolstoel zitten. Waar Bokondji tot 2013 gewacht heeft om een eerste album uit te brengen, waren de muzikanten van Staff Benda Bilili een jaar eerder al aan nummer twee toe. Het lijkt dan ook dat die groep meer garen heeft weten spinnen bij de documentaire dan de muzikant naar wie die genoemd werd en die er toch veruit het meest in aan het woord komt.

Afgunst lijkt Bokondji wat dat betreft echter niet te kennen. “Staff Benda Bilili is internationaal doorgebroken nadat ze te zien waren in mijn documentaire, dat klopt. Ik ken ze echter al langer en heb ze zelfs ooit muzikanten gestuurd om te helpen met de opnames. Dat ze nu meer kansen krijgen dan ikzelf, dat vind ik niet belangrijk. Het gaat erom zichtbaar en aanwezig te zijn en met Staff Benda Bilili zijn we eigenlijk allemaal aanwezig.”

Deuren open

Het aanwezig willen zijn zonder die te verengen tot de eigen tegenwoordigheid, het past weer mooi in de hele filosofie van Jupiter Bokondji. Hij ziet zijn muziek dan ook als meer dan louter muziek. Kan het ook anders, met iemand die inspiratie gaat putten uit het verleden en daarbij niet zelden gebruik maakt van de rituelen van zijn voorouders. Gevraagd naar of zijn optredens concerten, dan wel moderne rituelen zijn, antwoordt Bokondji dan ook “De twee eigenlijk: om mijn filosofie over te brengen, om de mentaliteit van mensen te veranderen. Dat is voor mij een heel groot werk, want 450 stammen die elk hun eigen ritmes hebben, dat mag toch niet stoppen bij mij. Ik wil de deuren openzetten voor de aankomende generaties.”

Happen die jongere generaties dan toe? “Absoluut, er zijn gemakkelijk tien groepen die me om raad komen vragen: in verband met arrangementen, met mijn filosofie en wat ze moeten doen. Helaas ontbreekt het me momenteel aan de middelen om ze echt te omkaderen.”

Hier lijkt Jupiter Bokondji tegen te spreken wat de muzikanten van Konono No 1 beweren: dat de jongeren in Kinshasa (waar ook Bokondji woont) eigenlijk de interesse voor traditionele muziek verliezen ten voordele van meer Westerse muziek als hiphop.  “Dat kan zijn” zegt Bokondi “als je muziek maakt die zuiver traditioneel is, maar als je er moderne elementen in brengt dan kan dat veranderen, een nieuwe dimensie krijgen en dat is net wat ik probeer te doen. Al begint het natuurlijk wel allemaal met eerste even naar de traditie te kijken.” En die traditie lijkt bij Jupiter Bokondji in goeie, zij het niet altijd even traditie- en gezagsgetrouwe handen.

Meer over Jupiter Bokondji (Jupiter & Okwess International)


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.