Voor Anton Bruckner betekende de première van zijn zevende symfonie een hoogtepunt in zijn carrière als componist en tevens een overwinning op een publiek dat, in het beste geval, onverschillig en in het slechtste geval gewoonweg vijandig tegenover zijn muziek stond. De zevende werd bij zijn première in Leipzig onder leiding van Arthur Nikisch en het Gewandhausorchester echter bijzonder goed ontvangen. Bruckner zou later schrijven dat het publiek hem vijftien minuten lang applaudisseerde. Het is niet moeilijk om te zien waarom deze zevende zo populair zou blijken en het nog steeds is trouwens. Het zonnige karakter van de hoofdtoonaard E groot weerspiegelt zich in voornamelijk ontspannen, zorgeloze hoekdelen. Veel bombast waarmee Bruckner vaak wordt geassocieerd wordt achterwege gelaten; de finale, traditioneel een titanenstrijd die episch lang kan zijn, is een van de kortste in Bruckners oeuvre. Het scherzo is een duivels snel Bruckner-scherzo maar niet zonder meer pastorale passages. Het beroemde trage deel schreef Bruckner als reactie op de dood van zijn vriend en beschermheer Richard Wagner, die op 14 februari 1883 in Venetië stierf. Vandaar dat in deze lange, trage en plechtige treurmars gebruik wordt gemaakt van vier Wagnertuba's, een instrument dat Wagner ontwierp voor zijn 'Ring' cyclus en waarvan de diepe, rauwe maar plechtige toon uitstekend past in het karakter van dit deel.

Herbert Blomstedt, tot 2005 chef-dirigent van het Gewandhausorchester dirigeert dit orkest nog eens in deze live-opname uit 2006. Waar sommige live-opnames soms wat klinisch aandoen – applaus wordt weggesneden, bijvoorbeeld – krijg je als luisteraar hier meer het gevoel in de concertzaal te zitten. Tussen de vier delen in hoor je zelfs de achtergrondgeluiden van het orkest wanneer de muzikanten hun bladzijden draaien of eventjes anders gaan zitten op hun stoel. Het Gewandhausorchester kiest voor een vrij intieme Bruckner, waarin stille passages een zeldzame intimiteit bezitten en daardoor de monumentale stukken net meer in de verf zetten. Knappe soli in de blazers ontnemen deze symfonie zijn onbereikbaar 'hemels' karakter en brengen hem op een erg verstaanbare, menselijke manier. Het scherzo opent bijvoorbeeld met een erg verfijnde trompet, die het snedige hoofdmotief van dit deel presenteert terwijl soli in hobo's of fluiten erg muzikaal en geraffineerd overkomen. Blomstedt geeft trouwens zijn muzikanten, vooral dan de blazers, voldoende vrijheid om elke frase uit te spelen zelfs als daar hier en daar wat rubato bij komt kijken. De typische klank van de strijkers van het Gewandhausorchester, wat gesluierd en donker, hoort men bijvoorbeeld in het trio van het derde deel, dat hier op een heel ontspannen en ogenschijnlijk zelfs luie manier aan de luisteraar voorbij trekt. De kopers, als groep, klinken dan weer vrij scherp en erg direct, zowel hoog als laag. Dit geeft aan het orkest en deze cd onmiddellijk een herkenbare klank, maar voor wie een rondere, warmere Bruckner klank gewoon is, is het misschien even een verrassing.

Bruckners zevende is een van zijn meest toegankelijke en dat is eens te meer zo in deze uitvoering die Bruckners muziek overzichtelijk en verfijnd houdt. Blomstedt gaat met zijn orkest alle overdreven bombast uit de weg en stelt zo een heel menselijke en verstaanbare symfonie voor.

Meer over Anton Bruckner


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.