Mikhaïl Glinka (1804-1857) wordt vaak aanzien als de vader van de Russische muziek. Hij was alleszins de eerste componist uit het Russische tsarenrijk die een internationale bekendheid verwierf maar zijn voorliefde voor Russische melodieën en thematiek zorgden ervoor dat zijn invloed vooral op een latere generatie van Russische componisten groot zou zijn. Rimsky-Korsakov, Borodin, Mussorgsky en zelfs Tchaikovski zagen hem als man die Russische muziek een eigen, nationale stem gaf.
Zo erg veel van Glinka’s eigen muziekstukken zijn er echter ook weer niet bekend. ‘Ruslan en Ludmilla’ is Glinka tweede en laatste opera en ook zowat zijn enige werk dat buiten Rusland met enige regelmaat gespeeld wordt – al hoort men enkele van zijn symfonische gedichten af en toe ook nog wel eens. Het meer kleinschalige repertoire voor pianoforte van de componist is echter grotendeels onbekend terrein en het is dit repertoire dat de jonge Russische pianiste Tatiana Loguinova met deze nieuwe opname aanpakt.
Dit cd’tje bevat namelijk een hele verzameling eerder bescheiden maar steeds elegant en gevarieerd gecomponeerde miniatuurtjes voor de pianoforte. Het gaat dan voornamelijk over dansen (mazurka’s, polka’s, walsen), variatiereeksen op bestaande thema’s en enkele karakterstukjes, zoals nocturnes of een ‘herinnering aan een mazurka’. Voor de opname gebruikte Loguinova een Weense Conrad Graf pianoforte uit 1825, een instrument dat met zijn lichtjes mechanische klank perfect het intieme karakter van deze muziek naar voren brengt maar desondanks toch melodieus en warm kan klinken.
Frédéric Chopin is nooit veraf, en niet enkel in de Mazurka’s, Nocturnes en Polka’s. Zelfs in de variaties op een thema van Alexander Alyabyev (‘De Nachtegaal’, een kunstlied dat sindsdien zo populair is geworden dat men het als volkslied kan aanzien), hoort men Chopins muziek, in een hoogst virtuoze finale die de pianotechnische eisen van Chopins eigen pianoconcerti evenaart. Heel charmant zijn verder de variaties op een thema uit Mozarts ‘Toverfluit’ (al is het oorspronkelijke thema van een nieuwe harmonie voorzien en niet echt als dusdanig herkenbaar), die dankzij de zilveren klank van de Graf-pianoforte een kinderlijk en onschuldig karakter meekrijgen. Waar de muziek het gezapige karakter van salonmuziek doorbreekt, is in Glinka’s gebruik van Russisch-orthodoxe melodieën of oriëntaalse frasewendingen. Zo bevat bijvoorbeeld de Barcarolle in G majeur plots enkele onverwacht exotische akkoorden.
De Mazurka’s worden met veel pit gespeeld, met een ritmiek die scherp in de verf gezet wordt en net dat kleine beetje uit de haak valt, zoals men dat van een Mazurka, een onversneden Poolse volksdans, mag verwachten. Want al bij al blijft dit Slavische muziek, hoe verfijnd en Frans sommige nocturnes ook mogen klinken. De Tarantella op het Russische volkslied ‘In het veld stond een berkenboom’ klinkt op die manier alles behalve Italiaans maar zonder meer als Kozakkenmuziek, met wilde, onregelmatige ritmes. Dat is ook meteen de charme van deze cd: de combinatie tussen de beschaafde, zuivere klank van de pianoforte, een instrument dat men gewoon is te horen in muziek van Schubert en Chopin, en de orthodoxe melodieën en akkoorden die soms rechtstreeks uit een werk van Mussorgsky konden komen. Tatiana Loguinova belicht hier een onterecht vergeten aspect van Glinka’s oeuvre en doet dat op een eerlijke, muzikale en boeiende manier.