Johann Ferdinend Fischer leefde van 1656 tot 1746 en werd in zijn tijd als een van de beste klavecimbelspelers en componisten in Duitsland beschouwd. Hij streefde naar een fusie tussen de Italiaanse en de Franse stijl van componeren, een gevolg van zijn studies, zowel bij Lully in Parijs als bij Corelli in Rome. Het 'Journal du Printemps', een verzameling van twaalf danssuites, werd teruggevonden in een Parijse bibliotheek en is een van zijn vroegste werken. Uit deze verzameling werden op deze plaat zeven suites geselecteerd.

Le Journal de Printemps laat Fischer op een eenvoudige, volkse manier horen. Enkel de ouvertures van elke suite, in typische Franse barokke stijl, met statige tempi en gepunte ritmes, doen aristocratisch aan. Verder bestaan deze suites uit een opeenvolging van hofdansen: bourrées, gigues, menuetten en enkele beschrijvende karakterstukjes zoals het energieke 'Air des Combattans'. De textuur en schrijfwijze blijven relatief eenvoudig; Fischer bewaart een ingewikkelde polyfonie voor zijn religieuze muziek. Zo specificeert hij geen instrumenten maar enkel de stemmen (Dessus, Haute-Contre, Taille, Quinte en Basse) in deze werken en laat hij het aan de uitvoerders over om de instrumenten naargelang hun tessituur over die vijf stemmen te verdelen.

Het Orfeo barokorkest speelt met een vol, warm timbre, zeker wanneer de bovenste drie stemmen verdubbeld worden door hobo's of blokfluiten. Dit is zeker een gevolg van de (voor die tijd) erg grote bezetting waarmee de muziek uitgevoerd wordt: acht violen worden over de twee bovenste stemmen verdeeld, vier altviolen over de twee middenstemmen en de bas wordt gevormd door maar liefst vijf instrumenten: basse de violon, violone, fagot, luit en klavecimbel. De trompetten, die in twee suites hun opwachting maken, zijn wat verstopt in het timbre van het orkest. Toegegeven, de trompetpartijen staan ver verwijderd van de briljante en virtuoze manier waarop Bach en tijdgenoten voor trompet schrijven maar een beetje meer prominentie aan deze instrumenten had de cd wat muzikaal reliëf kunnen verlenen. Het slagwerk speelt een pittoreske rol, door ondersteuning te bieden in de dansen met een ostinaat ritme op kleine trom, tamboerijn of castagnettes. Vooral wanneer het slagwerk de blazers (zonder strijkers) ondersteunt lijkt deze uitvoering eerder terug te kijken naar de renaissance. Het orkest besteedt veel zorg aan het karakter van elke individuele dans. De meeste menuetten bezitten een statig, aristocratisch karakter en de delen met een matig of traag tempo wordt gelaten gespeeld, met een sterk gevoel voor muzikale retoriek en breed uitgesponnen vertragingen op de laatste maten. Heel verrassend zijn enkele van de karakterstukjes, zoals het frivole 'Canaries' met zijn imitaties van vogelgeluidjes.

Dit blijft eerder misschien een cd voor liefhebbers, niet omwille van de uitvoering, die net getuigt van die precisie en zorg die authentieke uitvoeringen doorgaans typeren maar omdat Fischers muziek, althans deze korte weinig gecompliceerde danssuites, na een tijdje eerder langdradig dreigt te worden.

Meer over Johann Caspar Ferdinand Fischer


Verder bij Kwadratuur
  • Helaas geen extra info meer.

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.