Niets zo delicaat als een Barokke stemming. Liefhebbers die naar een concert trekken waar Barokmuziek op periodieke instrumenten zal worden opgevoerd, houden op voorhand vaak bang hun hart vast. Dirigenten en solisten die niet vertrouwd zijn met de uitvoeringspraktijk, kunnen al eens in de fout gaan, zoals een concert van meesterdirigent Ivan Fischer in Brugge onlangs nog bewees. Met oude rotten uit het vak gaat het minder vaak verkeerd, maar Chiara Banchini slaagt er op haar laatste opname toch niet helemaal in constant de perfecte harmonisaties te bewaren. Banchini, inmiddels een gevierde Barokuitvoerster, was ooit gepassioneerd door hedendaagse muziek, maar ontmoetingen met Sigiswald Kuijken en Nikolaus Harnoncourt deden haar de ogen openen voor de muziek uit de 17e en de 18e eeuw. Bij Jörg-Andreas Bötticher, een Duitse telg van illustere voorgangers als Andreas Staier en wijlen Gustav Leonhardt, viel de frank veel eerder: hij wist al van jongs af aan dat Bach een van zijn grote inspiratiebronnen zou blijven.
De sonates voor viool en klavier BWV 1014 – 1019 worden niet jaarlijks opgenomen in een nieuwe, interessante versie. Zo zijn de solosonates momenteel veel meer in trek. Nochtans hervormde Bach niet alleen de solosonate op zijn eigengereide manier, maar herdefinieerde hij ook de traditionele sonate voor twee instrumenten: bij hem valt het onderscheid tussen solostem en begeleider grotendeels weg om plaats te ruimen voor een veel natuurlijker contact, met continue uitwisseling tussen beide kamermuziekpartners. De wel erg lichte klank van Jörg-Andreas Böttichers klavecimbel maakt het echter moeilijk zijn partijen voldoende te volgen. De scherpe, nasale en vrij luid opgenomen klank van Chiara Banchini overstemt Bötticher dan ook nogal gemakkelijk, waardoor diens notenwatervallen soms als vanzelf naar de achtergrond verschuiven. Bovendien is het niet evident om uit ruim anderhalf getokkel op den duur blijvend muziek te halen. Banchini's verhalende stem is wat dat betreft meer dankbaar.
Hoe dan ook hebben de twee musici de zes partituren mooi ontleed. Ze overdramatiseren niet en durven wel degelijk klemtonen leggen, terwijl ze niet tot vervelends toe trachten extra gewicht in de partituur te leggen. De zoektocht naar een historisch correct instrument bewoog de twee er overigens toe bouwer Matthias Kramer een nieuw klavier te laten ontwikkelen, met verschillende registers. Dit artefact uit 2006 geeft Bötticher inderdaad de kans elke klank die hij voor ogen had te scheppen, maar de verschillende registers vormen amper een meerwaarde. Zeker eenmaal de intonatie tussen de schril krassende Banchini en de straight forward pingelende Bötticher mank loopt, vraagt men zich af waarom niet gewoon voor een minder delicaat geluid werd gekozen dat extra breed uitwaaiert en minder schoonheidsfouten zou hebben opgeleverd. Ondanks alles zijn deze twee schijfjes nu immers amper in een ruk uit te luisteren, terwijl Amandine Beyers fenomanle opname van de solosonates bij hetzelfde label wel die vuurproef overleefde.
Waar moet men dan wel terecht als men deze muziek ten volle wil smaken? Viktoria Mullova schitterde een aantal jaar terug bij Onyx, Rachel Podger bij Channel Classics en Arthur Grumiaux reeds in een ver verleden bij Decca. Deze opname van de 'Sonates pour Clavecin Obligé et Violon, BWV 1014 – 1019' is hoe dan ook lang niet slecht, maar er zitten teveel onaangename passages in om keer op keer naar deze interpretatie terug te grijpen. De interessante uitleg in het boekje is dan weer wel een surplus, maar meerdere keren per maand gaat men die tekst nu ook weer niet lezen.