Brahms zette zijn eerste stappen als componist wat aarzelend. Hij schrok ervoor terug grote werken en genres aan pakken die zijn composities aan vergelijkingen met Beethoven, Haydn en Mozart zouden blootstellen. En zo kwam het dat zijn eerste (duo)sonate er geen voor viool was maar eentje voor cello, dat zijn eerste orkestwerken serenades waren, geen symfonieën en dat zijn eerste kamermuziek niet voor strijkkwartet maar voor strijksextet gecomponeerd werd. De twee sextetten, voor twee violen, altviolen en cello's, werden in 1860 en 1865 geschreven en Brahms greep terug naar eerdere composities in dit genre van de Italiaan Luigi Boccherini. Dat Brahms een achttiende-eeuws componist als voorbeeld nam, is ook merkbaar in de heldere structuur en klassieke vorm van beide werken, die zo een soort van hommage aan Haydn en Mozart vormen, componisten waarmee Brahms goed vertrouwd was geraakt tijdens zijn aanstelling als hofcomponist in Detmold.
Beide sextetten krijgen een door en door romantische uitvoering mee. Dit vertaalt zich in een warme ensembleklank, waar een overvloedige vibrato bij elk instrument de textuur dik en vol doet klinken. De zes muzikanten fraseren duidelijk niet zoveel als hun collega's die zich met historische uitvoering bezig houden maar concentreren zich in de plaats op het volhouden van lange spanningsbogen en ellenlange muzikale zinnen. Het is een kijk op Brahms die teruggrijpt naar de manier waarop men enkele decennia geleden Brahms uitvoerde maar die niet a priori afgewezen hoeft te worden, hoogstens wat anachronistisch aangezien beide sextetten relatief vroege werken van Brahms zijn en hun inspiratie eerder in het classicisme dan in de hoogromantiek zoeken.
Het eerste deel van het eerste sextet bezit een rustig gezapig tempo, een 'Allegro, ma non troppo' waarbij de 'allegro' gerust tussen haakjes gesteld mag worden. De ontspannen geest van zijn twee serenades, op. 11 en 16 is nooit veraf. Het langzame deel van dit sextet wordt behoorlijk turbulent gebracht, met robuuste bassen en een traag en verbeten marsritme onder de zware passages. Het rondo waarmee het eerste sextet afsluit komt dan weer heel gemoedelijk en zorgeloos over, met een berustend tempo. Het openingsdeel van het tweede sextet klinkt gelukkig en bijna exuberant, met erg heldere, hoge violen die bij momenten moeiteloos de rest van het ensemble domineren. De egale, weelderige klank van de zes muzikanten komt hier ten volle tot zijn recht. Er wordt heerlijk gezongen in het melancholische scherzo maar het langzame deel verdraagt een zelfde lyriek een beetje minder goed en kan zo soms wat oppervlakkig gaan klinken.
Dit is een cd die zijn grootste troeven vindt in Brahms superieure muziek en de warme, wollige klank die de zes muzikanten kunnen maken. Beide sextetten getuigen van inzicht in Brahms' muziek en van een moeiteloos samenspel maar toch missen ze hier en daar wat transparantie. Maar dat neemt niet weg dat beide uitvoeringen nog steeds op heel hoog niveau gebracht worden.
Meer over Johannes Brahms
Verder bij Kwadratuur
Interessante links