De twee grote werken die Robert Schumann (1810-1856) voor viool en orkest schreef, werden alle twee geschreven enkele jaren voordat de Duitse romanticus krankzinnig werd. Critici hebben dan ook in zowel het vioolconcerto in d mineur uit 1853 en de ‘Phantasie’ opus 131 die in datzelfde jaar werd geschreven tekenen van Schumanns instabiele geestelijke gezondheid willen zien. Men leze in beide werken wat men wil maar zeker is alleszins dat Schumann de ‘Phantasie’ als bravourestukje componeerde voor de grote violist Joseph Joachim, de man waaraan ook Johannes Brahms zijn vioolconcerto zou wijden. Die was er zo mee opgezet dat kort daarna een volledig concerto volgde. De Duitse violiste Lena Neudauer kruipt in de huid van haar negentiende-eeuwse voorganger en nam naast beide originele werken ook het celloconcerto opus 129 op (in een bewerking voor viool en orkest van Schumann zelf) en enkele arrangementen uit de pianobundel ‘Klavierstücke für kleine und grosse Kinder’.
Schumanns muziek doet het ook goed in verscheidene bewerkingen en dus is het niet verwonderlijk dat de rest van de cd even natuurlijk klinkt als de werken die oorspronkelijk voor viool geschreven werden. Zo is er een bewerking van het celloconcerto opus 119, eveneens een laat werk en een concerto dat het ook op viool best goed doet. Drie korte stukjes uit de twaalf ‘Vierhandige Klavierstücke für kleine und grosse Kinder’, hier uiteraard voor viool en orkest herschreven maken het recital af. Ze doen dat op een atypisch virtuoze manier want als de twee concerti een vaak bedachtzame kant van de viool tonen, dan is bijvoorbeeld het ‘am Springbrunnen’ uit de ‘Klavierstücke’ een wervelwind van snelle nootjes en verblindende viooltechniek.
Lena Neudauer verstaat de kunst om Schumanns muziek een goed zittende combinatie van terughoudendheid en spontaniteit mee te geven. Haar interpretatie klinkt fijnzinnig op vele plaatsen, zoals de talrijke passages met snelle nootjes in de ‘Phantasie’, plekken die virtuoos zijn zonder dat ze het opzichtige bravourespel van bijvoorbeeld Paganini proberen na te bootsen. Ook de cadenza’s in de ‘Phantasie’ en de concerti zijn voorbeelden van hoe streng Neudauer haar vioolspel controleert. Het trage deel uit het vioolconcerto wordt zo een gevoelige serenade die ongemeen donker wordt ingekleurd. Als solist en orkest zo teruggetrokken beginnen te spelen, net voor de overgang naar de finale, merkt men hoe goed de samenwerking tussen solo en begeleiding wel werkt.
De Deutsche Radio Philharmonie begeleidt onopvallend maar met smaak. Schumanns begeleiding is dan ook vaak weinig meer dan precies dat: begeleiding en de orkestpartij van de concerti is lang niet zo uitgebreid als die van het pianoconcerto of de echte symfonische werken. Toch kan een enkele noot in de hoorns of een vinnige frase in de houtblazers het verschil maken tussen een doodse en een geëngageerde uitvoering, zoals hier gebeurt.
Schumann schreef meer muziek van vele mensen denken en het is altijd een plezier om ongekende werken zoals de ‘Phantasie’ opus 131 van hem te ontdekken. Zelfs het vioolconcerto is niet zo gekend en het celloconcerto doet het ontzettend goed in bewerking voor viool. Die combinatie maakt van dit plaatje een heerlijke verzameling Duitse romantiek, die met smaak en muzikaliteit aan de luisteraar gepresenteerd wordt.