Het houtblaaskwintet, een kwintet van vijf instrumenten: dwarsfluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot, is een Franse uitvinding, een Franse tegenhanger voor de gelijkaardige maar anders samengestelde sextetten en octetten voor blazers die aan het eind van de achttiende eeuw in centraal Europa populair waren. De eerste zulke ensembles ontstonden in het in 1795 opgerichte Parijse conservatoire waar men na korte tijd over uitstekende solisten op verschillende blaasinstrumenten beschikte. Kleinere meesters als Anton Reicha en Franz Danzi schreven werken voor Parijse kwintetten en ook in de twintigste eeuw inspireerde de bezetting een hele reeks componisten. Dit cd'tje van het jonge Franse Quintette Aquilon brengt een hommage aan haar eigen Franse repertoire met vier werken van Henri Tomasi, Thierry Escaich, Jacques Ibert en Jean Françaix.
De vier werken zijn alle vier grondig verschillend maar even typerend voor de richtingen die Franse componisten in de twintigste eeuw uit gingen. Een gamma van stijlen, van elegant neoclassicisme bij Jacques Ibert tot een soort bruïtisme bij Thierry Escaich komt aan bod. Deze laatste zorgde voor het enige echt moderne werk op het programma, de 'III Instants Fugitifs' uit 1994, een werk dat akoestisch en technisch de mogelijkheden van een houtblaaskwintet tot het uiterste drijft.
Henri Tomasi, Fransman van Corsicaanse afkomst, schreef een uitgebreid oeuvre voor blazers bij elkaar waaronder zijn vijf onderling erg verschillende 'dansen' een arrangement voor een werk dat oorspronkelijk voor kamerorkest geschreven werd. Het zijn een soort van kleine karakterstukjes, stuk voor stuk een spel met ritmiek en toonkleur, een soort van miniatuur 'Sacre du Printemps', zou men kunnen zeggen.
Jacques Ibert baseerde zijn goedgehumeurde 'Trois Pièces Brèves' op toneelmuziek die hij eerder geschreven had en het is een prachtige verdienste van hem om deze toegankelijke, vrolijke muziek nergens banaal of vulgair te doen klinken. Het rustige, onthaastte tempo van het derde stukje viel in deze uitvoering bijzonder in de smaak. Het uitdagende is in overvloed aanwezig in het houtblaaskwintet van Jean Françaix uit 1948, in de uitschuivers bij klarinet en fluit of de gestopte noten in de hoorn.
Wat ritmiek betreft zullen weinig ensembles een meer accurate uitvoering brengen dan dit kwintet, dat een uitvoering neerzet waar op ritmisch gebied geen speld tussen te krijgen is. Een duidelijk maatgevoel, heldere articulaties en (vaak zelfs bijzonder complexe) ritmische figuren die toch heel verstaanbaar en overzichtelijk klinken vallen op in de snellere van Tomasi's vijf 'Danses Profanes et Sacrées' of in het veeleisende houtblaaskwintet van Jean Françaix. Het is in de twee moeilijkste werken van dit programma, de 'III Instants Fugitivs' van Escaich en Françaix' kwintet dat men hoort hoe behendig deze vijf muzikanten de grootste moeilijkheden op hun instrument nemen op een manier die geen enkele onzuiverheid bevat.
Waar het in deze opname misschien wat aan ontbreekt, is het weergeven van die broze, Franse klank die deze muziek net zo goed zou kunnen gebruiken. Hoe technisch indrukwekkend elke individuele prestatie dan ook mag zijn, de brede, betrouwbare maar al te vaak machinale klank van haast elk instrument (maar het opvallendst van hoorn en fagot) staat ver verwijderd van het delicate timbre dat zo een vijfkoppig ensemble zou kunnen bereiken. Zelfs de klankvelden bij de 'III Instants Fugitifs' komen wat schools over, hoe mooi de verschillende timbres dan ook op elkaar afgesteld zijn.
Een uitvoering om ontzag voor te hebben dus, al was het maar omwille van de angstaanjagende moeilijkheden die deze muzikanten schijnbaar met het grootste gemak overwinnen maar noch het repertoire (dat laten we toegeven, zonder meer verdienstelijk is), noch de fijnere kantjes van de uitvoering spreken echt tot de verbeelding.
Meer over V/C
Verder bij Kwadratuur