Marc Ribot in de noorderkempen, wie het drie jaar geleden gesuggereerd had, was gegarandeerd het mikpunt geworden tijdens een of andere locale carnavalstoet. Op 12 oktober was het echter zover: een test voor Ribot, het publiek en De Singer.

Ze waren in elk geval in grote getale gekomen voor Marc Ribot, de bezoekers in De Singer. Stoelen en podiumelementen moesten aangesleept worden om iedereen in een maximaal comfort te laten genieten. Aan de overvloedige aanwezigheid van de gezellige noordkempische tongval viel te horen dat het concert een groot aantal locals overtuigd had om naar het voormalige naaiatelier af te zakken. Hiermee bewees De Singer eens te meer dat het niet alleen een gerespecteerde speler in de jazzwereld is, maar ook een aanzienlijke sociaal-culturele functie vervult met soms niet zo voor de hand liggende muziek.

Nu viel dat niet voor de hand liggen nogal mee wat Marc Ribot betreft. Wie niet kwam voor de gitarist van Tom Waits, kon dat nog steeds doen voor die van Elvis Costello, John Zorn, Marianne Faithfull, The Lounge Lizards en nog enkele tientallen namen uit de rock en jazz. Groter dan Ribot hadden ze ze in Rijkevorsel nog niet gehad en de maximale bezetting van De Singer liet uitschijnen dat dat in de toekomst niet nodig, noch mogelijk zou zijn.

In Rijkevorsel deed Ribot het alleen en met een hart voor de Amerikaanse rootsmuziek. Dat hij een zwak heeft voor de traditionele muziek van Noord-Amerika (en uit andere streken), was geen geheim voor wie de Amerikaan een beetje volgt, al was het maar omwille van zijn Really the Blues kwartet. Het was dan ook geen grote verrassing dat het repertoire van de eerste set opgetrokken was uit blues- en folksongs: melodisch herkenbaar, maar even duidelijk naar eigen hand gezet. De brede muzikale achtergrond van Ribot kreeg alle kans om boven te komen. De muziek leek op het kruispunt te staan van Bill Frisell, Bill Orcutt en Derek Bailey, maar dan zonder het wat naïve van de eerste, zonder het stukken-en-brokken verloop van de tweede en de buiten de hermetische geslotenheid van de derde.

Nummers die herkenbaar ingezet werden, zagen zich snel gedemonteerd, alsof Ribot de muziek uitrafelde. Zeker bij aanvang leek zijn geluid eerder op dat van een prepared guitar die met de nodige hulpmiddelen als klankgenerator gebruikt wordt. Ribot beperkte zich echter louter tot de basisopstelling: voor zijn sonore effecten had hij geen extra materiaal nodig. Met deze pling-ploing sound nestelde hij zich in het hart van de meer experimentele benadering, om enkele minuten daarna zuiver melodisch of technisch uiterst precies naar voor te treden. Geplukte akkoorden werden alsof het geen moeite kostte van een melodielijn voorzien en zelfs een uit drie lagen opgebouwd geluid klonk alsof er een loop station aan te pas kwam. Ribot tokkelde echter bas, middenregister en melodielijn zelf in een kristalhelder geluid, alsof hij criticasters, die zijn meer experimentele geluid als onkunde wilden afdoen, nog voor de pauze van antwoord wilde dienen.

Even indrukwekkend was de manier waarop hij met minimaal spel de latente harmonie wist te suggereren. Met louter een melodielijn en enkele perfect getimede, toegevoegde noten verkreeg hij de muzikale volheid die doorgaans voor een voltallige band is weggelegd. 

De excursies die hij ondernam brachten hem soms op andere paden dan die waarvan hij aanvankelijk vertrokken was. Wat begon als een blues of een volkslied werd in quasi atonale bochten verder gezet en schuurde langs ‘Salt Peanuts’, flirtte met ‘All the Things You Are’ en ‘Don’t Get Around Much Anymore’ of knipoogde uitdagend naar ‘Jingle Bells’. Dat Ribot het in een handomdraai deed zonder eclectisch te klinken, bewees de intentionaliteit en de doordachtheid van zijn aanpak: geen tongue-in-cheek, hoogstens een vage glimlach die de muziek niet tot een kunstje liet verworden.

De tweede set begon schijnbaar wat rustiger. De gedempte en abstracte gitaargeluiden waren minder dominant aanwezig in enkele nummers van Albert Ayler en John Coltrane. Fijn dat de man het even zelf toelichtte, want ondanks het schijnbaar meer traditionele geluid, bleef zijn hoogst persoonlijke en desoriënterende benadering intact. Idem voor het laten afdwalen van de muziek, want later op de set wipte hij nog even langs bij Prokofievs ‘Peter en de Wolf’ en Miles Davis’ ‘Nardis’.

De vraag om een bisnummer zat er van ver aan te komen en Ribot gaf toe in een opvallend verstilde gedaante waarmee hij bewees, ook na bijna twee uur muziek, nog lang niet uitverteld te zijn. Zeker niet voor een publiek dat zo meewil als dat in De Singer. Het prima geluid kregen de bezoekers en Ribot er gratis bij.

Meer over Marc Ribot


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.