George Frideric Handel maakte zijn naam in Londen met een hele reeks Italiaanse opera’s, die hij opdracht van het gezelschap van de Royal Academy of Music componeerde. In de lente van 1739 ging dat gezelschap echter failliet. Op lange termijn zou dat faillissement Handel wegkeren van de Italiaanse opera en zou hij het Engelstalige oratorium opzoeken maar op korte termijn zag Handel zich genoodzaakt om andere bronnen van inkomsten te zoeken. Een van die bronnen was het publiceren van instrumentale muziek, onder meer in de vorm van twaalf concerti grossi die het volgende jaar als Handels opus 6 uitgegeven werden. De concerti zijn geschreven voor twee violen, altviool en continuo, met extra hobopartijen in vier van de werken. Met hun breedte aan muzikale ideeën en verschillende structuur, kunnen ze gerust gezien worden als waardige tegenhangers van Bachs Brandenburgse Concerti of Vivaldi’s ‘L’Estro Armonico’.
Handel schreef voor het theater en Combattimento Consort laat de theatrale kantjes van Handels muziek tot hun recht komen. Dat gebeurt bijvoorbeeld met het ‘staccato’ karakter van het openingsdeel uit het vijfde concerto of met de verschillende ‘Largo’s’ uit de concerti, waaraan een imperiale, Britse waardigheid verleend wordt. De opening van het tiende concerto vormt een fusie tussen Italiaans vuur en Franse statigheid in de vorm van een op het scherp van de snee uitgevoerde Franse ouverture die opgebouwd is uit vinnige, korte frases.
Het strikte contrapunt dat Handel zo goed beheerste, komt gestructureerd en transparant over. Een mooi voorbeeld is de fuga uit het zesde concerto, dat een terughoudend tempo en een vrome, manier van spelen meekrijgt. Daarmee contrasteert dan weer een deel als de ‘hornpipe’ waarmee het zevende concerto besluit, met zijn vrolijke marsritme en puntige continuopartij.
Opnames van Combattimento Consort kunnen steeds rekenen op een uit de kluiten gewassen chittarone partij. Het is dus jammer dat net de chittarone hier wat achter blijft. Het instrument zit weliswaar in de basso continuo en laat af en toe wat van zich horen (op het einde van de ‘air lentement’ van het tiende concerto bijvoorbeeld) maar blijft grotendeels op de achtergrond en injecteert geen extra energie in deze uitvoering.
Ondanks alle technische kwaliteiten van het ensemble, kan deze uitvoering ook niet altijd echt enthousiasme opwekken. De klank van Combattimento Consort is mooi en verzorgd maar blijft wat oppervlakkig, als een sierlijk rococoschilderij dat eerder decoratief dan beklijvend is. De snelle delen hebben ook niet dat stormachtige dat uitvoeringen met bijvoorbeeld de Academy of Ancient Music of de Akademie für Alte Musik Berlin bezitten. De beheerste aanpak van delen die Handel met ‘Allegro’ boventitelt, neemt veel van de flitsende virtuositeit weg die deze muziek zo boeiend kan maken. Een van de nadelen van het gebruik van moderne instrumenten is bovendien dat de hobo’s die enkele concertos komen versterken, hier nauwelijks een kleurverschil kunnen maken. Waar blijft bijvoorbeeld de klagende, houtige hoboklank in het langzame deel van concerto nummer vijf?
Dit is een meer dan verdienstelijke opname van de twaalf concerti die Handels opus 6 vormen, een interpretatie die met stijlbesef, gratie en heel veel kunde in elkaar gezet is. Een echt overtuigend pleidooi voor Handels nochtans mooie concerti grossi houden, dat doet deze uitgave niet. Daarvoor heeft Combattimento Consort te veel moeite met uit te breken uit het brave, capabele maar ook wat fantasieloze idioom van het hedendaagse instrumentenspel.