Voor wie het nog niet weet: Peter Jacquemyn is een boom van een mens en jarenlang werken aan houten sculpturen doet ook wat met de armspieren van een man. Dat hij als contrabassist de snaren van zijn instrument in alle richtingen kan trekken en sleuren, waar anderen al moeite moeten doen om ze op de toets gedrukt te krijgen, is dan ook niet zo verwonderlijk. Toch schuilt hierin niet de kracht van zijn muziek. Meer dan het omega zijn deze mogelijkheden het alfa die hem in staat stellen een heel persoonlijk verhaal te brengen op dat toch niet zo evident hanteerbare instrument.

Verhalen zijn het, die Jacquemyn als vrij improvisator (met adelbrieven van onder andere Fred Van Hove, Joëlle Léandre, André Goudbeek en Gunda Gottschalk) hier vertelt, meer dan een reeks technieken of erger, trucjes. Het imposante geluid dat hij genereert mag dan bij momenten, zeker in het lage register, haast een fysieke gewaarwording worden, sensatie is duidelijk niet waar hij op uit is. Daarvoor speelt Jacquemyn te veel op details die een beheersing van het instrument in de kleine nuances vereisen, meer dan louter fysieke kracht. Dit gecombineerd met muzikale ontwikkelingen waarvoor hij alle tijd neemt, zonder zomaar te blijven hangen, maakt van ‘Dig Deep’ een album dat meer is dan een contrabasplaat.

‘Low’ zet bijvoorbeeld in met dubbelgrepen in een trillend diep register, waarbij de twee stemmen nu eens parallel, dan weer los van elkaar beginnen schuiven. De polyfonie die zo ontstaat wordt beweeglijker om later terug te plooien naar de rustigere gedaante van het begin. Deze Sisyphusachtige harmonicabeweging zal ook later in het bijna twintig minuten durende stuk nog hoorbaar zijn. Later verandert hij het geweer van schouder met laag reutelende ritmes (alsof de klank elektronisch gestretcht wordt) en subtiele, maar dof twinkelende pizzicato-harmonieken die als druppels water uiteenspatten.

Bij dit alles weet Jacquemyn de gelaagdheid steeds verder op te bouwen tot een soms zelfs driestemmig spel, al dan niet gesuggereerd door het springen van het ene register naar het andere. Dit laatste is indrukwekkend in ‘Jump’. Waar hij het energieke boogwerk aanvankelijk beperkt tot twee tegengestelde, maar opnieuw evoluerende registers, gooit hij er later tremolo-uithalen als een derde laag tussen.

In ‘Lower’ komt dan weer Jacquemyns fascinatie voor de Mongoolse cultuur het best tot uiting: in eerste instantie door het gebruik van de brommende keelzang die de muziek uiteraard opnieuw een extra laag geeft, maar evengoed in de dravende ritmiek die hij op een enkele noot weet te ontwikkelen. Het contrast met de ijl spokende melodie of de drone-achtige laagte op andere momenten is groot, maar toch wordt alles door Jacquemyn tot een coherent geheel samengehouden.

Hoe beheerst hij musiceert is misschien nog het duidelijkst in ‘High’ waar hij zingend en spelend net wel of net niet exact gelijk intoneert. Jacquemyn schiet duidelijk niet met hagel en kan als het moet heel juiste toonhoogtes treffen, terwijl hij later op het stuk alle toonhoogte opoffert en een gelaagd en geritmeerd klankdecor opbouwt met alleen het ruwe materiaal van het kraken van de strijkstok op de snaren.

Waarschijnlijk zoals hij als beeldend kunstenaar door te hakken en te slijpen betekenis geeft aan een blok hout, doet hij dat op ‘Dig Deep’ als muzikant: indrukwekkend en stevig, maar evengoed menselijk en kwetsbaar.

Meer over Peter Jacquemyn


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.