De tweede dag van het Ljubljana Jazz Festival stond in het teken van de pianotrio’s. Althans op het eerste zicht, want van de drie formaties die in de zalen van de Cankarjev Dom te horen waren, had er eigenlijk geen enkele de klassieke bezetting, met alle muzikale gevolgen van dien.

Het Noorse In the Country kwam op papier nog het dichtst in de buurt van de standaardbezetting. Toch stroomde door de elektronische manipulatie van Morten Qvenilds pianoklank de muziek bij hen van meet af aan over de klassieke jazzgrenzen. Al snel belandde de luisteraar in het buitenwerelds klankuniversum dat het trio kenmerkt. Dat zomaar als minimalistisch wegzetten, zou de waarheid geweld aandoen, want tussen de etherische passages trokken de drie af en toe ook stevig van leer, waardoor de set een gestage pendelbeweging werd tussen twee uitersten.

In the Country
In the Country
het optreden begon met de eerste nummers van ‘Sunset Sunrise’, het vijfde album van de band. Meteen werd het pianogeluid van Ovenvild door verstoring en bijkleuring op haar elasticiteit getest. Daarbij bleef de focus echter liggen op de detailwerking, want eerder dan in te zetten op stevige volumes, viel vooral het bevreemdende van de klank op: eerder dan een uitstapje naar de ruimte, leek het alsof Ovenvild de luisteraars meenam naar het moleculaire niveau van de klank.

Hierdoor werden nieuwe sonore ruimtes opengetrokken waar Ovenvild, samen met bassist Roger Arntzen en de heel secuur en kwetsbaar spelende drummer Pål Hausken doorheen drentelde. Louter sfeer was de muziek echter alles behalve. Tussen de ambient-achtige stukken doken immers plotse momenten van exact gelijk samenspel op die duidelijk maakten dat de drie wisten waar ze zaten en waar ze naartoe wilden.

Opener ‘Birch Song’ ging over in ‘Derrick’, waarmee de groep meteen een andere gedaante liet horen. Weg was de zweverige atmosfeer van het begin ten voordele van een veel compacter en metrisch strakker getrokken geluid. Toch bleef de muziek dezelfde breekbaarheid bewaren. Die kwam extra mooi tot haar recht dankzij het knappe werk van de geluidstechnicus van dienst, die de delicate balans tussen de verschillende muzikanten perfect wist te bewaren. Zo was een heel voorzichtig tokkelende Arntzen perfect hoorbaar naast zijn collega’s die nochtans veel meer volumepotentieel tot hun beschikking hadden.

Een dergelijke speelstijl durft natuurlijk al eens voor problemen zorgen, al was het maar omdat finesse met te weinig inhoud snel haar leegte kan verraden. Gelukkig hadden de Noren meer in hun mars dan alleen het geluid en hadden ze composities op zak die die naam waardig waren. De essentiële factor, naast het geluid zelf, bleek de harmonische constructie, zeker in het eerste half uur van het concert. Daarna kwam er met  ‘Stanley Park’ een meer melodische insteek voor het voetlicht waarbij de song bij momenten naar de sentimentele pop ging neigen. Zeker in het begin leek het alleen nog wachten op de komst van Adele, maar of de zangeres zo opgezet geweest zou zijn met het vervolg van het stuk, is nog maar de vraag. Vanuit de verleidelijke zangerigheid werd het nummer immers opgetrokken naar een dreunende grootsheid, waarna het trio alsnog in de gedaante van een klassiek jazztrio kroop. Ovenvild en Hausken porden elkaar om beurten aan om nog een tandje bij te steken, met een knappe, zij het ook wat getelefoneerde, ontwikkeling tot gevolg.

Zo plooide In the Country zich gedurende het concert in verschillende gedaanten, zonder ergens artificieel te klinken. De parallel met de geprojecteerde beelden, waarin ijs, sneeuw, water en wolken een centrale plaats innamen, lag dan ook voor de hand, temeer daar de muziek van In the Country klonk alsof de muzikanten er weinig aan te zeggen hadden. De muziek leek een eigen leven te leiden, wat de natuurlijke flow van het  optreden zeker ten goede kwam.

Bij wijze van samenvatting besloot de groep het optreden met de titeltrack van hun recentste cd, waarbij de extreme registers nog eens in elkaars verlengde geplaatst werden. Vanuit opnieuw een ballade met een hoge croonerfactor stoomden de drie muzikanten op naar een hedonistisch smorende climax die ook nu niet zozeer als contrast met, maar eerder als een logische consequentie van het voorgaande klonk.

Een bisnummer zat er voor In the Country niet in, want in de coulissen stonden Joachim Kühn, Majid Bekkas en Ramon Lopez. Een Duitse pianist, een Marokkaanse guembri-speler en een Spaanse, in Parijs wonende percussionist: veel verbeelding is er niet nodig om op deze formule het etiket “gelegenheidsformatie” te kleven. Toch gaat dit driemanschap al vijf albums mee. Als om dat te bewijzen, gooiden de drie er meteen de pees op. Kühn, dit jaar zeventig geworden, speelde alsof elke noot zijn laatste kon zijn, Lopez mepte stevig door en Bekkas kon zich, met zijn diep resonerende geumbri als bas van gezelschap perfect in het geluid nestelen.

Majid Bekkas, Joachim Kühn, Ramon Lopez
Majid Bekkas, Joachim Kühn, Ramon Lopez
Als drie getrouwde mannen die voor het eert sinds jaren nog eens de handen vrij hebben, omdat hun vrouwen samen op vakantie zijn vertrokken, zetten de drie muzikale stevig de bloemetjes buiten. Bekkas en Kühn cirkelden langs en rond mekaar, zowel in de vrij bewegende stukken als in composities als ‘Mimoun Saadiyamou’ waarin een Marokkaanse groove uit de guembri kwam en Bekkas zich als zanger liet horen. Van een echte symbiose was echter zelden sprake. Meer dan ze echt te laten samenvloeien, lieten de drie hun respectievelijke achtergronden vrolijk botsen. Kühn hield koppig vast aan zijn dwarse akkoorden, zijn bij momenten complexe polyfone spel en harde aanslag, terwijl Bekkas eerder op souplesse mikte.

De combinatie sloeg echter gensters, mede dankzij Lopez die soms uiterst minimalistisch speelde, om daarna als een geweldenaar met een prima gevoel voor timing tewerk te gaan. Hier en daar voegde hij als speciaal kleurtje even het geluid van een tabla in, maar lang bleef hij nooit in één klankidioom hangen. Al was het maar om zijn amicaal bekvechtende collega’s van antwoord te kunnen dienen.

Toen Kühn voor ‘Soon in June’ de piano even inruilde voor de altsax mocht het even wat minder explosief. Waar hij doorgaans er niet voor terugschrok om met Cecil Taylor-achtige uithalen op zijn collega’s toe te schieten, ontwikkelde hij nu een knappe dialoog met Bekkas en kon hij zich even later mooi staande houden op de rondtollende as van guembri en percussie.

Ook voor ‘Chalaba’ hield Kühn, nu terug aan de piano, het aanvankelijk binnen de perken. De sjokkende ritmiek van het stuk werd door hem beantwoord met bluesachtige referenties. Die bleken echter eerder een startpunt dan een korset waarin zijn pianospel gewrongen moest worden, want met het versnellen en ontregelen van het tempo liet hij  zich opnieuw overhalen om in de atonaliteit te verzeilen.

Muzikale après vous-beleefdheid is aan de Duitser, die na het concert duidelijk vermoeid was, nog lang niet besteed. Mocht hij die ooit wel zoeken, dan is de kans groot dat hij andere tegenspelers zal moeten engageren dan Bekkas en Lopez. Want eerbied voor grijze haren was deze twee duidelijk vreemd. En daar werd iedereen beter van.

Na twee concerten in de Linhart zaal van Cankarjev Dom verkaste het festival naar de CD Klub: een sfeervolle, kleine zaal, gelegen op de bovenste verdieping van het gebouw. Als afsluiter van de dag stond in die intieme clubsfeer het Tarek Yamani Trio geprogrammeerd, een driemanschap waarbij opnieuw de baspartij voor de afwijking met het standaard pianotrioformaat zorgde.

Tarek Yamani
Tarek Yamani
Aanvoerder was de in Libanon geboren pianist Tarek Yamani die zich omringd wist met twee Sloveense muzikanten: drummer Kristijan Krajnčan en tubaspeler Goran Krmac, namen die voor de pianist meer dan reden genoeg waren om zich vrolijk te maken over de voor hem onmogelijke uitspraak ervan.

De muziek van het trio leek mooi te passen bij de locatie en het late uur. Lichtvoetig en speels drentelden de drie door het repertoire dat grotendeels bestond aan composities, gebaseerd op ritmes of songs uit de Arabische cultuur. Yamani voorzag deze echter steeds van een volwaardig arrangement, waarbij veranderingen in tempo en ritme de muziek meer lieten zijn dan louter het spelen van bestaand materiaal.

Zo opende de set gemoedelijk met het vlotte ‘Sama’i Yamani’ waarin de Arabische elementen evenzeer echo’s van tango leken te verraden. Meteen zat ook de tuba goed in het geluid. Op geen enkel moment klonk Krmac als de karikatuur die gemakshalve al eens van zijn instrument gemaakt wordt. Licht en wendbaar vervulde hij de basrol waarbij hij meer dan eens een walking bass lijn tevoorschijn toverde, om op een ander moment weer meer melodisch aan de slag te gaan.

Toch draaide het trio in overgrote mate rond pianist Yamani. Mede hierdoor werd de sound van de band snel voorspelbaar. Op echte verassingen was het lang wachten, temeer daar Yamani vaak naar de typisch Arabisch aandoende formules greep. Die konden aanvankelijk de muziek wat kruiden, maar werden snel patronen die vooral leken te moeten verdoezelen dat op een piano nu eenmaal geen kwarttonen te spelen zijn. Het ontbreken van die verfijning (die bijvoorbeeld wel te horen is bij een trompettist als Ibrahim Maalouf) deed de muziek geen goed en die gleed meer en meer af richting de afgelikte clubmuziek. Dit ondanks het mooi afgelijnde, polyfone spel dat Yamani in met name ‘Ashur’ liet horen.

Dat vond blijkbaar ook een deel van het publiek dat tegen het einde van de set meer dan gehalveerd was, iets waarbij waarschijnlijk ook het late uur een rol gespeeld zal hebben. De vroege vertrekkers misten echter wel een van de mooiste momenten van het optreden, want wat in zijn eigen muziek te zelden gebeurde, was plots geen enkel probleem toen Yamani even in het Amerikaanse songbook dook. In Cole Porters ‘I Love You’ leek de groep plots bevrijd te spelen. Ongegeneerd energiek en met een stevige onderlinge interactie, werd de adrenaline plots bij bakken aangesleurd. Yamani zelf trok stevig door en sleurde daarin zijn collega’s mee. Er was warempel even plaats voor een rondje korte solo’s tussen piano en drums dat echter iets te lang bleef draaien om de spanningsboog te kunnen bewaren. Toch liet deze standard horen welke verschillen er voor Yamani nog bestaan tussen droom en daad. Als hij er ooit in slaagt dezelfde vrijheid te hanteren in zijn eigen muziek als in de van Porter, dan zal die ongetwijfeld nog beter tot haar recht komen. Maar misschien is net dat groeien in, en slijpen aan een eigen repertoire?

Meer over Ljubljana Jazz Festival 2014 - Dag 2


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.