Ljubljana is als stad de ideale oplossing voor wie niet kan kiezen. Na een half uurtje in de auto kan een bezoeker gaan snowboarden en wie dezelfde tijd in de andere richting rijdt, ligt aan het strand. Toeval of niet: op de derde dag vertoonde het festival van de Sloveense hoofdstad een gelijkaardige variatie, van eigenzinnig Europese improvisatie tot aaibare Amerikaanse souljazz.

Joachim Kühn, een van de grote legendes van de Europese jazzpiano, mocht de derde dag op gang trekken. Een dag eerder nog actief in triobezetting, kreeg hij de podiumvloer op vrijdag voor zich alleen. En wat voor een vloer had Kühn ter beschikking. In de ronde Štih zaal van het hoofdstedelijk cultureel centrum waren er eenvoudigweg geen echt slechte plaatsen. Of een bezoeker moest er voor gekozen hebben om Kühn op de rug te willen volgen. Met het publiek rondom de piano en met een markante klank die  muzikale extremen als vanzelf wegfilterde, waren alle infrastructurele voorwaarden vervuld om de betrokkenheid van het publiek te maximaliseren. Het was nu alleen hopen dat dat publiek meewilde en dat Kühn even gul voor de dag zou komen als gisteren. Gelukkig konden beide voorwaarden al snel afgevinkt worden.

Joachim Kühn
Joachim Kühn
Toch zou het publiek het niet zomaar cadeau krijgen. Kühn mocht dan naar eigen zeggen werken rond composities, waarvan hij haast plagerig de namen weigerde te onthullen, de manier waarop hij ze inleidde en bewerkte verried zijn enorme muzikale achtergrond. Hij begon zijn set dan ook niet met een vlot thema, maar met een wrang polyfoon spel waarvan de twee stemmen aanvankelijk zo dicht tegen elkaar bewogen dat ze elkaar voor de voeten leken te lopen. Gaandeweg dreven ze uit elkaar, letterlijk en figuurlijk, want waar ze zich eerst bij momenten een gelijksoortige ontwikkeling kenden, gingen ze al snel een eigen weg.

De route die Kühn nam lag daarbij niet voor de hand en het leek wel alsof hij zelf aan het zoeken was. Toch slaagde hij er in om zijn bochten en vreemde afslagjes niet te laten klinken als een los samenraapsel. Alsof hij zelf het hele, nochtans aardig complexe plan in zijn hoofd had zitten, leek de ene wending uit de andere voor te vloeien, waarbij de twee handen elkaar meer dan eens leken tegen te spreken. Klonken de akkoorden in de linker tonaal, dan weigerde de Duitser er met rechts een klassieke melodie boven te plaatsen en andersom. Het was wachten tot hij, na veel vijven en zessen, in een reeks van holle samenklanken verzeilde. Pas met de hierboven geplaatste melodie kreeg het publiek een duidelijk herkenbare compositie te horen die meteen het einde van het eerste stuk betekende.

In het tweede stuk legde hij een gelijkaardig traject af. Opnieuw vertrok hij vanuit abstract aandoend materiaal dat deze keer ontstond uit de natuurlijke resonantie van de vleugel. De aan- en afwaaide vlagen gaven de muziek een impressionistisch aureool dat later nog versterkt zou worden door de rijke parallel bewegende akkoorden, alsof Debussy’s ‘La Cathédrale Engloutie’ in de verte goedkeurende meebeierde. En passant haalde hij zijn ratelende vingermechaniek boven (Nancarrow, maar dan zonder de technologische ondersteuning) die hij desgewenst kon laten stilvallen. Ook nu kreeg het publiek pas op het eind het eerste, echt melodisch en harmonisch duidelijke materiaal te horen.

In het tweede deel van de set leek Kühn het de luisteraars wat gemakkelijker te willen maken. Eerst door twee composities van Ornette Coleman waarvan hij, al was het maar omdat ze toch nooit opgenomen waren, wel de titels wilde onthullen: ‘Homogenous Emotions’ en ‘Research Has no Limits’. Dat Kühn zich in die exclusiviteit vergiste, toch wat het eerst stuk betreft, deed uiteraard geen afbreuk aan zijn muzikale prestatie. Zelfs niet toen hij na zijn grillige Coleman-interpretaties, waarin het van de hak op de tak springen opnieuw in een consequente lijn geplaatst werd, voor meer melodisch materiaal koos. Roterende formules, een thema dat dicht tegen het filmische aanschurkte en zelfs ronduit jazzy en zelfs poppy materiaal maakten het laatste deel van de set beduidend lichter dan het eerste. Gelukkig zonder dat Kühn al zijn muzikale nukken opzij schoof, want op tijd en stond trapte hij, met veel inzet en overtuiging, de vertrouwde fundamenten onder de muziek uit.

Na meer dan een uur zag hij er dan ook aardig afgepeigerd uit. De verwilderde haardos, die tijdens het spelen onophoudelijk van voor naar achter en van links naar rechts gezwaaid werd, had hij al in het begin, het van het zweet doortrokken hemd niet. Net als een dag eerder had Kühn gespeeld alsof het zijn laatste concert kon zijn. Al is het te hopen dat daar niet meteen een aanleiding toe is, want de tegendraadse klasse van dit soort muzikanten kan heel wat van de jongere collega’s nog tot voorbeeld strekken.

Iemand van de jongere garde die wel wat meer Kühn-factor zou kunnen gebruiken was de Sloveens pianist Marko Črnčec. Op de openingsdag al verdienstelijk met Jani Moder’s Brain Blander mocht hij nu met een eigen kwartet aantreden. Daarvoor diende het publiek zich van de Cankarjev Dom te verplaatsen naar Križanke openluchttheater.

Publieksstromen zijn doorgaans een logistieke nachtmerrie voor organisatoren die in een stad moeten werken, maar in het geval van Ljubljana was er weinig reden tot ongerustheid. Met een stad die amper de afmetingen van Gent aanneemt (gecombineerd met de netheid van Brugge en de romantische bruggencultuur van Parijs op zakformaat), is het niet overdreven om te zeggen dat alles zich op maximaal een kwartiertje stappen bevindt. Met twee locaties die zich dan nog eens in hetzelfde stadsdeel bevinden, is het dan ook helemaal gaan probleem om het publiek even het blokje om te laten lopen.

Marko Črnčec
Marko Črnčec
Črnčec kwam tijdens het jazzfestival van Ljubljana zijn cd ‘Devotion’ voorstellen, een album dat hij opnam met een kwartet, waarvan slechts de helft ook op het podium stond. De Amerikaanse saxofonist Mark Shim tekende present, maar de bassist en de drummer van in de studio werden vervangen door respectievelijk de Canadees Chris Jennings en de Cubaan Ludwig Afonso. Dramatisch waren de gevolgen niet, eerder in tegendeel, want de nieuwe ritmetandem klonk meer dan eens de ruggengraat van het kwartet. Vooral tijdens de solo’s zorgde het duo voor aardig wat energie, waardoor de muziek op de beste momenten lekker borrelde en bruiste.

Ook Shim en Črnčec zelf kwamen potig voor de dag, maar voelden duidelijk niet de behoefte om de muzikanten in hun rug te volgen. Ze zorgden wel af en toe voor een andere sound door respectievelijk te grijpen naar de ewi en de Rhodes, maar of die instrumenten echt hun meerwaarde bewezen, was nog maar de vraag. In elk geval verzeilde de band gelukkig nooit in het plastic geluid van Spyro Gyra, maar echt adembenemend was het kwartet ook niet te noemen. Zeker niet in de obligate ballad (zelfs voor gevestigde waarden geen evidentie) die nochtans opgefleurd werd met enkele scherpere accenten.

Die kwamen beter tot hun recht in een stuk als ‘Risk Free’ waar de groep stoeide met ritmes en zo perfect aansluiting vond bij de hele generatie nieuwe pianotrio’s (Vijay Iyer en mindere goden) die tegenwoordig de jazzwereld overspoelen. Ook ‘Schizo’ lag in die lijn en liet een opvallend gretige Shim horen. Helaas vertaalde dat engagement zich voornamelijk in vingervlugheid die al snel van licht opwindend naar blind virtuoos overging. Van een echte muzikale ontwikkeling was hier immers geen sprake. Niet dat de saxofonist (net als zijn bandleider) zich daarvoor op enige eigenzinnigheid had laten betrappen, maar door zo in te zetten op snelheid nam hij wel echt een muzikale binnenweg: efficiënt, maar alles behalve spannend. Onderhoudend bleef het allemaal wel, vakkundig ook, maar om echt een blijvende indruk te maken op het Ljubljana Jazz Festival, mogen muzikanten met meer over de brug komen.

Veel zal het talrijk toegestroomde publiek er niet om gemaald hebben, want eigenlijk fungeerde Črnčecs kwartet toch hoofdzakelijk als voorprogramma van Gregory Porter. Met het concert van de Amerikaanse zanger beleefde Ljubljana haar eigenste Gent Jazz moment waarbij het jazzpubliek uitgebreid werd met luisteraars (niet toevallig opvallend veel koppels) voor wie het allemaal wat romantischer en gemoedelijker mag. Wie zich in dit segment van de jazzbranche beweegt schrikt er doorgaans niet voor terug om van een optreden een show te maken, waarbij wat er tussen de nummers gebeurt al even belangrijk is als de songs zelf.

Porter dacht daar duidelijk anders over. Buiten een occasionele witz was hij duidelijk gekomen om te zingen en dat zingen vormde meteen de grote sterkte van het optreden. Met zijn warme baritonstem en een frasering die bij momenten aan Kurt Elling deed denken (maar dan zonder diens improvisatorische kwaliteiten), kon hij zowel met de snellere als met de tragere songs uit de voeten. Deze laatste zorgden voor de mooiste momenten in de set, vooral dan wanneer Porter ongegeneerd de sentimentele kaart kon trekken. Zonder tranerig te worden golfden soulvolle nummers als ‘No Love Dying’, ‘Hey Laura’, ‘Be Good’ en ‘Water Under the Bridge’ dankzij Porters soepele, nooit maniëristische frasering door het openluchttheater.

Gregory Porter
Gregory Porter
Risicoloos, maar met een bij momenten charmante degelijkheid, struinde hij door zijn rugzakje vol nummers, een tochtje dat alles had om ontwapenend amusement op te leveren, ware het niet dat zijn begeleidend kwartet roet in het eten kwam gooien. Vooral saxofonist Yosuke Sato verstond de kunst om zijn overbodige bijdrages op de voorgrond te duwen. Dat hij gebruik maakte van wat technologie om zijn saxklanken te harmoniseren was daarbij het kleinste van de problemen. Erger was zijn onbedaarlijke drang om in elk nummer, ook de ballades, een stroom aan noten over het publiek uit te kappen, alsof hij aan Porter factureert per getoeterde klank. Meer dan eens slaagde hij er zo in de door de zanger zorgvuldig opgebouwde sfeer in de vernieling te rijden met een virtuositeit die even hol als storend was. Zo verstond Sato de kunst om Nat Adderley’s ‘Work Song’, nochtans geen onschuldig nummertje, te degraderen tot Las Vegas niveau. Een hele prestatie, maar geen om echt trots op te zijn.

Aan de andere kant van spectrum stond bassist Aaron James die dan weer erg tam stond te spelen, maar net in ‘Be Good’ zich even te buiten liet gaan aan stevig vloekende theatrale solo-effecten. Ook pianist Chip Crawford toonde zich wat bescheidener, maar kwam in zijn intro voor ‘Wolfcry’ dan ook niet verder dan enkele verwaterde, pseudoromantische clichés, iets waar een citaatje Prokofiev (een flard pianosonate was leuk geweest, maar het werd dus ‘Peter en de Wolf’, een zoveelste voorbeeld van de beruchte Amerikaanse geografische onkunde?) weinig aan veranderde. Ook zijn inside piano motiefje in ‘Musical Genocide’ klonk heel gemakkelijk voor iedereen die ook maar één enkel ander voorbeeld gehoord had.

Nee, van zijn sidemen moest Porter het duidelijk niet hebben. Dan kwam de zanger zelf veel beter voor de dag en laat dat nu net de man zijn waarvoor het publiek gekomen was. Veel geklaag zal er bijgevolg na afloop van het optreden niet te horen geweest zijn, al is het met dat Sloveens natuurlijk altijd een beetje uitkijken.

Voor het laatste concert trok het festival terug naar de club van het cultureel centrum. Het was meteen een speciaal concert, voor release opgenomen door het label Clean Feed dat ondertussen een hele reeks van Ljubljana Jazz-cd’s beschikbaar heeft. Binnenkort zullen dan ook De Beren Gieren en Susana Santos Silva zich scharen in een rijtje met onder andere Martin Küchens Angles 9, Kaja Draksler, Peter Evans, Nate Wooley en Jim Black. Een mens kan in slechter gezelschap vertoeven.

De Beren Gieren & Susana Santos Silva
De Beren Gieren & Susana Santos Silva
Hoe sfeervol de club van de Cankarjev Dom ook nu weer was, echt gelukkig was de timing van het concert niet. Met een uur vertraging (de muzikanten voorzagen in afwachting van het van Gregory Porter afzakkende publiek de WK-wedstrijd Brazilië-Colombia dan maar van deskundig commentaar) begon het Belgisch-Nederlands-Portugese combinatie aan een optreden dat niets gemeenschappelijk had met de hapklare muziek van de optredens in het Križanke openluchttheater.

Nu zijn pianist Fulco Ottervanger, bassist Lieven Van Pee en drummer Simon Segers van nature al niet de meest meegaande types, zoals Santos Silva niet de meest grootsprakerige trompettiste is, maar wat ze op het nachtelijke uur lieten horen was zelfs naar hun normen een stapje verder.

De set begon met een tergend traag openvouwend stuk dat de hele tijd rond een simpele octaafsprong draaide. De muzikanten leken elkaar meer af te tasten dan dat ze voluit speelden en bij momenten werd de muziek gereduceerd tot louter klank. Meteen was duidelijk dat wie gekomen was om uit te blazen na een avondje fijne muziek, beter het terras kon opzoeken. Daarna kreeg de set weliswaar meer vorm en af en toe zelfs groove, maar muzikale fastfood zou er nooit geserveerd worden.

Met ‘The Detour Fish’ kwam er voor het eerst wat melodische lijn in het optreden, maar naar goede Beren-gewoonte bleef het voor de luisteraar puzzelen. Een compositie van het trio bestaat immers slechts zelden uit één gegeven. Bij voorkeur werken de heren met verschillende bestanddelen die dan naar believen over en naast elkaar geschoven kunnen worden. Wanneer die dan nog eens allerlei transformaties ondergaan, is het rechte pad helemaal zoek en dat werd in Ljubljana duidelijk geambieerd.

Zonder er zwaar de schaar in te zetten werd, sprong de muziek alle kanten op. Iedereen leek soms solist terwijl op andere momenten niemand de voorste gelederen leek te willen bemannen. Santos Silva liet aanzetten van melodische frases uitdoven in gereutel, Ottervanger sprong in zijn karakteristieke, wat  onbehouwen stijl van links naar rechts op het klavier en Segers legde af en toe een stevig basisritme neer, waar de anderen zich nu eens mooi aan hielden, om het daarna weer straal te negeren.

Zo leek de muziek heel organisch te ontstaan: op het moment zelf, hoewel Ottervanger voor elk stuk wel een titel (die steevast klonk als een excuus) kon verzinnen. Die verwezen naar vissen, meerbepaald de forel, maar het echt vloeiende dat een luisteraar daarbij gemakshalve zou kunnen verwachten, stak slechts zelden de kop op. Pas na enkele nummers was de groep bijvoorbeeld in een meer normale rolverdeling te horen om daarna in ‘Sweet Repose Threat’ weer het vrije sop te kiezen en resoluut het psychedelische decor in te rijden.

Dat niemand zich profileerde als voorman, maakte het voor Santos Silva, op papier nog steeds de gast van het mannelijke trio, gemakkelijker om haar plaats te vinden in het geheel. Met haar opduiken en verdwijnen op de meest onvoorspelbare momenten, paste ze mooi in het ongedurige gezelschap, zelfs toen ze in ‘Dance of Trouts’ (jawel, daar was de forel weer) op bugel uitgesproken lyrisch voor de dag kwam en mooi weg kon zakken in het moeras dat haar collega’s voor haar voorzien hadden.

In tegenstelling tot de avond ervoor, bleef het grootste deel van het publiek nu wel zitten. Nochtans was de set van De Beren Gieren en Santos Silva van een minder amicaal niveau dan die van het Tarek Yamani Trio, maar dat kon het publiek van het Ljubljana Jazz Festival duidelijk wel smaken. Toch bleef het verleidelijk om te bedenken wat dit optreden had kunnen doen, iets eerder op de dag. Al was het maar omdat het viertal het publiek echt wel uitdaagde in de concentratie. Maar goed, het werd daarvoor hoe dan ook meer dan beloond.

Meer over Ljubljana Jazz Festival 2014 - Dag 3


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.