En of het druk was, de eerste dag van Jazz Middelheim. Alsof Toots Thielemans op de affiche stond. Het resultaat: lange wachtrijen aan de bonnetjes, de toiletten en de eetstanden, maar gelukkig ook enkele fraaie concerten verspreid over de twee podia.

Het is traditie op Jazz Middelheim dat de groep die een festivaldag opent deels van eigen bodem komt. Voor donderdag viel het oog van de programmatoren op MikMâäk: de tot jumbo-formaat uitgebouwde versie van Mâäk. Met die groep lopen Laurent Blondiau en Jeroen Van Herzeele al jaren een eigen parcours, een dat maar niet wil deugen voor de commercie, iets waar gelukkig, afgaande op het concert op Jazz Middelheim, niet meteen verandering in zal komen. Met uiteindelijk zestien muzikanten op het podium had de band natuurlijk ook gewoon de Mâäk Bigband kunnen heten en bij momenten klonk de groep ook zo, al was nog vaker te horen dat het traditionele bigband format voor de muziek iets te nauw was.

Laurent Blondiau (foto: Bruno Bollaert)
Laurent Blondiau (foto: Bruno Bollaert)
Voor die muziek werd een beroep gedaan op verschillende componisten die de groep in de gelederen had en dat resulteerde in een heel gevarieerde set. Kreeg het publiek in eerste instantie breed uitgesponnen groepswolken te horen, met een licht wringende harmonisatie, voor het tweede stuk overheerste een cartoonesk vrij samenspel. Dat werd echter weer verlaten voor een dynamisch ensemble waarbij riffs per sectie of een collectief gespeelde melodie werden ingezet en getimed met handgebaren van een van de muzikanten.

Het collectieve dat de band vaak liet horen, klonk echter ergens log. Er zat heel wat beweging in het geluid waarbij de melodieën van de composities als lianen door het klankbeeld slingerden. Dat beeld kwam aanvankelijk echter niet optimaal uit de verf.  Door de solist van dienst te sterk naar voor te halen, verdween wat er achter diens rug gebeurde te veel naar de achtergrond. Zo verloor de muziek aan dimensies, die gelukkig wel verschenen bij de collectieve passages.

Die werden door Niels Van Heertum in zijn compositie ingevuld met tegen elkaar knotsende ritmes en blokken die als Legosteentjes op- en van elkaar gehaald werden, terwijl in ‘Souffle de Lune’ van Michel Massot dan weer meer een melodische koers aangehouden werd. Vanuit een mijmerende nocturne bouwde het werk op naar een haast statige fanfare. Aan rijkdom was bij MikMâäk dus geen gebrek. Daarvoor hadden Blondiau en Van Herzeele een bonte collectie aan vaak tegenstrijdige karakters verzameld. Het geheel klonk echter nooit als een rommeltje, maar leek wel lekker los uit de pols geschud te worden: een stevige en plagerig-anarchistische opener.

Bij het Vijay Iyer Sextet was er iets minder anarchie te verwachten. In zijn trio houdt de pianist, dit jaar artist in residence op Jazz Middelheim, de teugels graag strak in de hand, niet in het minst door de vaak complexe composities. In sextet bezetting mocht het bij momenten was losser, maar dan, net als bij MikMâäk, in een losheid die niet uit luiheid of gemakzucht voortkwam.

Mark Shim, Steve Lehman, Graham Haynes (foto: Bruno Bollaert)
Mark Shim, Steve Lehman, Graham Haynes (foto: Bruno Bollaert)
Met twee saxofonisten en een kornettist in de gelederen, refereerde de muziek van het sextet bij momenten aan die van Charles Mingus. Waar die van de legendarische bassist een heel aards, soms haast volks karakter had, werd die bij Iyer op algoritmisch niveau geplaatst. Exacte staccatoritmes en blokken die half vrij, half gemillimeterd door elkaar dreven, lieten de muziek tegelijkertijd spontaan en doordacht klinken.

Een meerwaarde daarbij vormden (opnieuw) de verschillende muzikale benaderingen die vooral de blazers lieten horen. Tenorsaxofonist Mark Shim klonk daarbij het gretigst, terwijl altist Steve Lehman het meest met de hoekige muziek van Iyers trio in zijn hoofd leek te zitten. De lyricus van dienst was kornettist Graham Haynes wiens spel, zeker in combinatie met de Fender Rhodes van Iyer al eens aan de psychedelische Miles Davis van de late jaren ’60 deed denken.

Het bleek ruim voldoende voor een knappe set composities en improvisaties die even dreigde te ontsporen toen de band een funky hiphopachtig nummer inzette. Hoe ingenieus Iyers ritmiek ook mag zijn, echt swingen of grooven doet hij zelden. De elasticiteit die de meer populaire ritmiek nodig had om echt tot haar recht te komen, bleef ook nu wat achterwege, maar van het Houten Klaas syndroom was gelukkig niet direct sprake.

Geen artist in residence, maar wel een die al meermaals op Middelheim te horen was, is trompettist Dave Douglas: onder eigen naam, bij John Zorn of als coach voor een lichting jonge muzikanten. Dit jaar verscheen hij met zijn Dave Douglas Quintet dat volgens presentatrice Lies Steppe recht van het vliegtuig kwam. Het zou gekund hebben, want Douglas heeft al energieker geoogd en geklonken.

Opvallend was het hoe de bandleider de eer vaak aan zijn muzikanten liet. Niet dat hij zomaar door het ijs zakte, maar de improvisator bij wie de ideeën er doorgaans vlot uitkomen, bleef als solist erg op de vlakte. Ook saxofonist Jon Irabagon bleek niet in grootste vorm te verkeren en moest voor het oppoken van de energie vooral naar repetitieve patronen grijpen.

Dave Douglas (foto: Bruno Bollaert)
Dave Douglas (foto: Bruno Bollaert)
Gelukkig kon de band wel rekenen op de knappe composities die af en toe langs de hardbop scheerden, maar toch vooral uitblonken in het net niet binnen de lijntjes passen. Het ritme kreeg haast vanzelfsprekend een slag van de molen, accenten ontregelden met de glimlach het voor de hand liggende verloop en in opener ‘Law of Historical Memory’ kon de band meteen demonstreren dat polyritmiek voor hen niets is om moeilijk over te doen.

Het grote vuurwerk bleef echter uit, behalve dan wanneer de ritmesectie alleen aan de haal ging. Van de vermoeidheid die de blazers scheen te plagen, hadden drummer Rudy Royston, bassiste Linda Oh en pianist Matt Mitchell geen last. Met drie op pad, schrokken ze er niet voor terug om het metrum af en toe los te laten, waarbij ook Oh een eigen weg koos, een die ze trouwens als soliste al even indrukwekkend aflegde.

Het duurde echter tot diep in de set voor het kwintet als geheel wat meer op dreef kwam. Opvallend genoeg werd in het eerder rustige ‘Little Feet’ een eerste keer duidelijk met wie het publiek echt te doen had. Douglas zelf kwam melodisch sterker voor de dag en voorzag de compositie, die op zich al te leen gaat bij het kinderliedje ‘Hush Little Baby’, improvisatorisch van een scheut ‘Jingle Bells’. Ook Irabagon stak een tandje bij, maar het was opnieuw het trio in de achterste gelederen waar het knapste werk te horen was. Vooral Mitchell trok enkele fraaie, lange lijnen, al moet gezegd worden dat hij geen andere keuze had. Royston gunde hem immers geen kans om op adem te komen en dwong de pianist steeds verder vooruit.

Onvergetelijk indrukwekkend werd het optreden van Douglas’ kwintet echter niet, zelfs niet toen in het afsluitende uptempo nummer er nog wat meer vaart in het spel van de blazers kwam. Daarvoor hadden die het in het eerste deel van de set iets te rustig aan gedaan. Om begrijpelijke redenen, ongetwijfeld, maar noblesse oblige, zeker voor iemand die de naam Dave Douglas en de bijbehorende (uitmuntende) reputatie torst.

Met nog grotere  reputaties, maar zonder begeleiders om hen te helpen, stonden daarna Herbie Hancock &  Wayne Shorter op het hoofdpodium: muzikanten die elkaar al een halve eeuw kennen en samen deel uitmaakten van Miles Davis’ tweede kwintet in de tweede helft van de jaren ’60. Van de twee maakte vooral Wayne Shorter de laatste jaren weer indruk met zijn eigen kwartet waarin hem het vuur aan de schenen gelegd wordt door een uitmuntende ritmesectie. Oud worden leek voor deze saxofonist bijgevolg geen optie, hoewel hij bij zijn laatste passage in Antwerpen (De Roma) wel wat tijd nodig had om te roderen.

Met Hancock trof hij een old buddy met wie hij op het einde van de vorige eeuw het duoalbum ‘1+1’ had opgenomen: een speelse ontmoeting van twee muzikanten die elkaar maar al te goed kennen en die vrijelijk met melodisch materiaal kunnen stoeien.

Herbie Hancock & Wayne Shorter (foto: Bruno Bollaert)
Herbie Hancock & Wayne Shorter (foto: Bruno Bollaert)
Van dat speelse was op Jazz Middelheim echter bitter weinig te merken en ook het melodische stoeiwerk was uiterst zeldzaam. Hancock begon het optreden met enkele synthesizerakkoorden, waarbij het niet moeilijk was een mondharmonica in te beelden waarop ‘What a Wonderful World’ geblazen werd. Die nostalgie werd het publiek echter niet gegund, want Hancock klonk en oogde eerder als iemand die een nieuw stuk speelgoed gekregen heeft en er de mogelijkheden van wil testen. Dat hoeft gaan probleem te zijn, maar het wordt dat wel, wanneer ook het geluid dat er het resultaat van is, niets nieuws op opvallends laat horen.

De pianist zou gedurende het optreden nog geregeld naar de synthesizer terugkeren, maar klonk daartussen wel iets steviger aan de piano. Hier en daar doken flarden van thema’s op die door Hancock en Shorter heel sporadisch naar elkaar toe gekaatst werden, maar tot het uitwerken of uitdiepen kwamen ze niet. Leek de muziek even op gang te komen, dan leg die goed dertig seconden later weer stil en dat start-stop procedé deed het verloop van de set geen goed.

Was het om dat te compenseren dat Hancock plots een geprepareerde groove uit de synthesizer haalde? Zo kreeg het samenspel van de twee inderdaad wat continuïteit, maar meer dan een schaamlapje was de povere beat niet: wat Hancock en Shorter er over strooiden, klonk eerder ongeïnteresseerd dan gezocht, waardoor zelfs het label “interessant” niet van toepassing bleek op dit tegenvallende concert.

Wie met het duo, dat wel kon rekenen op een gewijde stilte in de overvolle tent, wat op z’n honger was blijven zitten, kon op de Club Stage zijn gram halen. Daar stond (althans op de affiche) op donderdag na de optredens op het hoofdpodium vier keer het The Bureau of Atomic Tourism aangekondigd. In plaats van vier keer de groep van Teun Verbruggen, kreeg het publiek de muzikanten van de band in verschillende combinaties te horen. De eerste set was daarbij voor Jozef Dumoulin, de Belgische Fender Rhodes wizard die voor een half uurtje solo aan de slag ging. Dat zijn klankarsenaal zich al lang niet meer beperkt tot de Fender Rhodes kon het publiek meteen horen. Met de nodige elektronische bijsturingen ontlokte hij aan zijn klavier een intergalactisch zoevend windgeluid dat in haar secuur geschaafde geluid de luisteraars meteen bij de hand nam.

Al snel stuurde Dumoulin de op de trein gesprongen aanwezigen naar een conventionele reeks akkoorden (het had bijna ‘White Christmas’ kunnen zijn), die geleidelijk aan gefilterd werden. Het geluid werd steeds abstracter, waarbij klanken die samen een melodie vormden als druppels salpeterzuur op de begeleiding neerdruppelden en die onherroepelijk schade berokkenden. Ook met een blote jack aansluiting in de hand, wat garant stond voor vaag gecontroleerd kraken, en verdere creativiteit met de draaiknopjes en de pedalen, werd het basismateriaal genadeloos verder ontmanteld tot er niet meer dan elektronische geluiden overbleven.

Jozef Dumoulin (foto: Bruno Bollaert)
Jozef Dumoulin (foto: Bruno Bollaert)
Voor het tweede stuk puzzelde Dumoulin het geluid samen uit arpeggio’s en ander materiaal dat als een collage werd samengevoegd en waar melodieën vrij door konden zweven en dartelen. Opvallend genoeg wist Dumoulin ook hier de muziek voldoende cohesie mee te geven, waardoor die niet zomaar een klankexperimentje werd. Knap werk en hopelijk voor velen een reden om ’s mans solo-cd eens in de lader te steken.

Na Dumoulin en de volgende optredens op het hoofdpodium verschenen de muzikanten van The Bureau of Atomic Tourism achtereenvolgens in duo- en kwartetformatie om voor het allerlaatste optreden in voltallige bezetting te opereren.

Begonnen de zes er eerder conventioneel aan, al snel zwiepten ze van de ene rockende uithaal naar de andere vrije gitaareruptie van Hilmar Jensson , al dan niet overgoten met een portie noise uit de basgitaar van Ingebrigt Håker Flaten. Stevig hakkende ritmes garandeerden een aardige scheut mathrock, waarbij het niet altijd even exact gelijk zitten van de bandleden weinig van de pret bedierf.

Tussen de complexe passages door mocht de band dus even goed aardig aan de kook. Trompettist Nate Wooley leek er soms minder zin in te hebben, maar dat werd meer dan voldoende gecompenseerd door saxofonist Andrew D’Angelo die vooral naar het einde enkele malen stevig door zijn dak ging. In zijn karakteristieke houding met samengedrukte bovenbenen, alsof hij de keuze had tussen blazen of plassen, scheurde hij een aardig eind weg.

Dat hij meer dan power play in huis had, liet hij horen in een venijnige compositie die uitsluitend bestond uit korte, onregelmatige frases die door de band als een blok uitgespuwd werden. Dat de uithalen gescheiden werden door stiltes van een door D’Angelo op het moment zelf bepaalde duur, dreef de spelfactor verder omhoog, wat nog versterkt werd door de sarcastische humor die de saxofonist daarbij aan de dag legde.

Minder opzichtig, maar even uitdagend was Dumoulins ‘Carolientje en Haar Bootje’, een titel die steeds garant staat voor gegniffel in het publiek en een moeizaam onderdrukte glimlach van Verbruggen. Hier geen messcherpe ritmes, maar een kinderlijk eenvoudig melodietje dat in verschillende ritmes door de band zweefde. Muzikaal, geinig, soms uitdagend en toegankelijk: The Bureau of Atomic Tourism was het iets langer in het park Den Brandt blijven hangen meer dan waard.

Meer over Jazz Middelheim 2014 - Dag 1


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.