Wat bij platenlabel ECM het licht ziet aan albums, kan men met een beetje goede wil opdelen in twee soorten muziek: enerzijds gezapig kabbelende, melodieuze jazz, anderzijds meer zoekende improvisatie, niet zelden ingespeeld door grote namen. Altsaxofonist Tim Berne zullen jazzliefhebbers ongetwijfeld in het laatste vakje stoppen. Hoewel hij nooit honderdduizenden cd's zou verkopen, nam zijn belang sedert de jaren '80 steeds meer toe en intussen richtte hij al diverse eigen labels op voor zijn muziek, waaronder Empire en Screwgun Records. Een opname voor ECM lijkt vreemd voor een pottenbreker als Berne, maar zoals gezegd durft het Scandinavische label zo nu en dan ook de nek uitsteken. Na een carrière waarin Berne onderweg mensen als Bill Frisell en John Zorn ontmoette, is de saxofonist meer recent te zien in de kringen rond Craig Taborn, Chris Speed en Michel Formanek. Die laatste nam in 2010 overigens zelf een plaat op bij ECM, waarop Berne een glansrol vertolkte. Waar 'The Rub and Spare Change' gold als een van de jazzhoogtepunten van 2010, staat 'Snakeoil' dezelfde eer te wachten in 2012.

Amper zes composities heeft Berne nodig om ruim een uur muziek bij elkaar te spelen. De bandleider schreef ook zelf al het materiaal: niet onbelangrijk, gezien de groep tot op zekere hoogte drijft op uitgeschreven klanktapijten. Opener 'Simple City' beschrijft bijvoorbeeld een contrastrijk parcours: beginnend bij een plechtstatige, donkere opening van pianist Matt Mitchell en bijna een kwartier later eindigend in een epische escapade waarin de vier een collectieve geluidsmuur neerpoten. 'Snakeoil' is in zijn totaliteit niet minder een album van tegenstelling. In het tweede nummer, 'Scanners', plaatst Berne bijvoorbeeld puntig en pregnant improviseerwerk boven boosaardig gewriemel van Mitchell, die op een of andere manier een lijn in zijn zwalpende begeleiding weet te leggen. Percussionist Ches Smith staat er, zonder bas, in zijn eentje voor aangaande het behouden van de stuwing binnen de nummers, maar daar heeft hij niet in het minst problemen mee. Samen met Mitchell, wier stiltes op den duur even geladen zijn als zijn halsbrekend virtuoze improvisaties, creëert hij spanningsvelden waar de twee resterende melodische instrumenten over heen kunnen banjeren. De klarinet en basklarinet van Oscar Noriega vervolledigen dit kwartet: net als Berne is hij een getormenteerd zoeker, maar dan meer iemand die de poëzie van klanken opzoekt en niet altijd het verhalende boven het louter auditieve plaatst. Uit zijn twee instrumenten tovert de man een volledig regiment van kreunen, zuchten, schreeuwen en gefluister: zijn extase tegenover de meer lineaire manier van denken die Berne lijkt aan te hangen, zorgt in ieder geval voor een ongemeen gevarieerd album dat de luisteraar keer op keer meesleurt van extreem naar extreem.

Inderdaad zijn het uitersten die op 'Snakeoil' aan bod komen, maar dit zonder ooit gezocht over te komen. De musici spelen vanuit een natuurlijk aanvoelen, wat hun jazz niet intellectualistisch of nodeloos complex doet klinken. Zowel verregaande atonaliteit als hymne-achtige geluidsmuren (het onaardse begin van 'Spare Parts'!) worden daardoor evidente, bijna noodzakelijke onderdelen van het totaalverhaal dat 'Snakeoil' is. Bovendien ontpopt ook Smith zich gaandeweg als een geluidskunstenaar, die veel meer doet dan alleen maar drummen zoals drummers dat nu eenmaal doen. Berne heeft in deze ongewone bezetting dus een dreamteam gevonden, waarmee hij een meesterwerk heeft afgeleverd. Niet toegankelijk vanaf een eerste luisterbeurt, maar vroeg of laat moet die frank wel vallen.

Meer over Tim Berne


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.