Met een concert in De Roma eindigde de tournee die de Belgisch-Franse band Octurn afwerkte in het gezelschap van de Tibetaanse Gyuto monniken. Zo kreeg ook Antwerpen de live versie te horen van de cd ‘Kailash’ die enkele weken voor het optreden verscheen.
De bezetting in De Roma was lichtelijk anders dan die op ‘Kailash’: geen Nelson Veras op gitaar en ook geen Gilbert Nouno op elektronica. Octurn werd op het podium gereduceerd tot een kwintet, met de Fender Rhodes van Jozef Dumoulin als harmonisch hart van de band. Daarmee zat het ensemble meteen weer in de abstracte ambient-sfeer waar het zo bekend voor is, een sfeer die deze keer het gezelschap kreeg van de brommende keelzang van zes Tibetaanse monniken. Van echte interactie tussen de twee polsen was echter geen sprake: de twee werelden werden naast en op elkaar geplaatst zonder echt in elkaar door te dringen. Hier en daar ontstonden enkele mooie symbioses, maar de nadruk bleef liggen op de muzikale ontmoeting van twee authentieke tradities die bij het treffen niets van hun muzikale eigenheid moesten opgeven.
Dat de combinatie, ondanks het uitblijven van duidelijke interferenties, toch effect had, was niet in de laatste plaats te danken aan de muziek van Octurn-leider en baritonsaxofonist Bo Van Der Werf. Zoals die dat wel vaker doet, was ook nu de muziek weer harmonisch gedetailleerd uitgewerkt, waardoor de groep met het hoofd in de dichte wolken speelde. De muziek ontwikkelde zich in knappe harmonische velden die nog het meest weg hadden van opgevoerde Debussy of Messiaen, waarbij de grens tussen consonant en dissonant steeds op het scherp van de snee bewandeld werd, zonder expliciet naar één kant over te hellen.
Bovendien had Octurn opnieuw die muzikale lichtheid in huis die de groep in staat stelt in verschillende contexten te functioneren. Hoe strak metronoomdrummer Chander Sardjoe ook speelde, de muziek op slot draaien deed hij niet. Met zijn ritmes legde hij een duidelijk metrum, maar dan wel met een sonore elegantie die zijn collega’s de kans gaf er dwars over te spelen zonder te moeten bruuskeren. Zo kon Octurn gemakkelijk de confrontatie met de zangers aangaan, zonder het gevaar te lopen deze plat te drukken. Met hetzelfde gemak konden Dumoulin, Van der Werf en pianist Fabian Fiorini een enkele keer overschakelen naar vinniger improvisatiewerk zonder daarbij de aandacht helemaal naar zich toe te halen. De haast etherische transparantie van het geluid voorkwam elke onnatuurlijke dominantie van een solist binnen het geheel.
Ook toen de monniken het zingen even lieten voor wat het was en naar Tibetaanse trompetten en percussie grepen, leken de twee werelden naadloos in elkaar over te lopen, alsof het geluid van de traditionele instrumenten een natuurlijk bijproduct was van de elektronische geluiden van Dumoulin. Met het gebruik van deze Tibetaanse instrumenten kreeg het optreden nog een meerwaarde ten opzichte van de cd, waarop de monniken alleen als vocalisten te horen zijn. De vestimentaire gedaanteveranderingen die de zangers ondergingen, accentueerden de muzikale evolutie, zonder potsierlijk of carnavalesk te worden.
De combinatie van de eeuwenoude, rituele boeddhistische keelzang en de quasi futuristische ambient van Octurn leek in het verlengde te liggen van Sun Ra’s pogingen om muzikale technologie te zien in het licht van een oude (in zijn geval Egyptische) cultuur. Ondanks alle postmoderne mengvormen en het binnen handbereik zijn van zowat alle mogelijke muzikale tradities, blijft zo’n benadering vragen en bedenkingen oproepen. Het antwoord van Bo Van Der Werf en zijn muzikanten was niet het meest voor de hand liggend, maar wel heel integer. De foto van de Dalai Lama, centraal op het podium, was zelfs niet nodig om aan te geven dat het om meer ging dan louter de muziek. De eigenheid waarmee de muzikanten op het podium zaten en speelden, sprak boekdelen.