Het is crisis voor iedereen en dus ook voor de Beursschouwburg. De affiche van JustJAZZIt is dit jaar opvallend beperkter dan die van de vorige edities. Alhoewel, “meer gefocust” is misschien een beter omschrijving, want aan kwaliteit lijkt het programma niet in te boeten. De klappen vielen aan de kwantitatieve kant. Behalve dan voor de derde avond van het festival, de eerste waar het publiek voor een avondticket twee optredens aangeboden kreeg.
Ook op de openingsavond kon het publiek na Craig Taborn nog naar aNoo, maar dat laatste optreden was wegens gratis en in het kader van JazzLab Series toch enigszins buiten categorie. Niet zo op de voorlaatste dag, waar JustJAZZIt een tweede eigen productie voorstelde. Na het project van Luc Mishalle van donderdag, kreeg de Beursschouwburg op vrijdag 17 februari het trio met gitarist Jean-Yves Evrard, percussionist Eric Thielemans en bassist Sébastien Boisseau over de podiumvloer.
Op vraag van JustJAZZIt en deSingel schreef Evrard muziek voor ‘Schastye’ (Het Geluk) van de Russische cineast Aleksandr Medvedki: een zwart-witfilm uit 1935 die vol humor de zegeningen van de collectivistische landbouw bezingt. Met Thielemans en Boisseau koos Evrard voor een voor hem vertrouwde setting. De muzikanten kennen elkaar van vroeger uit Mâäk’s Spirit en waren dit seizoen als trio ook al verantwoordelijk voor de muziek bij ‘De Pijnders’ van Compagnie Cecilia.
Net als bij zijn muziek voor ‘De Pijnders’ was Evrards score bij ‘Schastye’ niet echt muzikaal opmerkelijk. Kon hij bij het eerste nog de beperkingen van het theater inroepen, dan was dat excuus voor het filmproject niet houdbaar. Niet dat er geen mooie momenten te horen waren (eigenlijk klonk alles best fraai), maar de spoeling werd met enkele terugkerende thema’s, aangevuld met open soundscapes wat dun. Toegegeven: de hoofdmelodie van de muziek werd door menig bezoeker geneuried of gefloten bij het verlaten van de zaal en sommige klanklandschappen waren mooi uitgewerkt.
Meer dan wat onderstrepen deed de muziek echter niet. De humor die de film kenmerkt, bleef muzikaal afwezig en op details werd niet gewerkt. Evrard koos voor brede passages die aanvankelijk over de verschillend scènes heenliepen en zo los leken te staan van de gebeurtenissen in de film. Na enge tijd kwam de synchronisatie op gang, maar door het kiezen voor grote lijnen bleef de muziek wat die was: begeleiding bij en dus ondergeschikt aan het beeld.
Enkele scènes werden desondanks mooi en pakkend muzikaal onderstreept. Wanneer het hoofdpersonages, de arme boer Khmyr, zijn vrouw Anna inspande als trekpaard liet Evrard de hoofdmelodie van de beginbeelden terug opduiken, wat resulteerde in een ontroerend schouw- en hoorspel. Ook de stevige opbouw wanneer Khmyr besluit om te sterven en alle machten van het oude feodale rijk (van het leger tot de Kerk) aanstormen om dat te verhinderen (waar haalt hij het recht over zijn eigen leven de beslissen?) of de episode waarin niet alleen een jaaroogst graan, maar de integrale graanschuur gestolen wordt, bleven hangen. Het waren echter eveneens erg voor de hand liggen trucs die meer getuigden van klassieke filmmuziekretoriek dan van muzikale vondsten. Als soundtrack was Evrards werk dan ook best geslaagd, maar als concert viel het te mager uit.
Alles behalve mager was het optreden van Mostly Other People do the Killing, een jazzkwartet uit New York dat langzaam maar zeker een schare fans aan het opbouwen is. Dat viel te merken aan de opkomst die voor de derde dag van JustJAZZIt ongeveer even groot was als die van de twee voorgaande dagen samen.
Wie voor de eerste maal een optreden van Mostly Other People do the Killing (MOPDTK) bezoekt, mag gewaarschuwd worden: schijn bedriegt. Bassist Moppa Elliott, trompettist Peter Evans, saxofonist Jon Irabagon en drummer Kevin Shea mogen er in hun kraaknette, klassieke kostuums dan misschien uitzien als autoverkopers en gediplomeerde advocaten, twee minuten muziek is voldoende om ze te ontmaskeren als volleerde hooligans. Niets is heilig voor deze Daltons van de jazz, zelfs niet het doorgaans in de jazzwereld zo graag beleden muzikale broederschap.
Waar de vier in het begin van een reeks stukken aanvankelijk aan hetzelfde zeel trokken, zat het spel, na het al snel verdwijnen van het eerste thema, meteen op de wagen. Iemand trok als solist de woestijn in, aanvankelijk gesteund door zijn collega’s, maar lang duurde het niet voor de anderen links en rechts luid en duidelijk hun muzikale commentaar lieten horen of de zaak ronduit gingen saboteren.
Vooral drummer Kevin Shea – de man die liever een niercrisis verwerkt dan dat hij vijf seconden in een groove blijft hangen – beleefde er genoegen aan om zijn kameraden voetje te lichten door ontsporende ritmes en de inbreng van al dan niet vrolijk misplaatste samples en elektronische percussie. With a drummer like this, who needs enemies? Wanneer Moppa Elliott zich even in een discobaslijn nestelde, vond Shea er niet beters op dan het tempo systematisch op te drijven, uiteraard zonder dat Elliott hem daarbij volgde. Zo ontstond een stevige laag glad muzikaal ijs waarop Evans en Irabagon vrolijk konden rondschaatsen.
Van dergelijke knipogen en plaagstoten hing de muziek aaneen, waardoor het muzikale verloop van de stukken vaak iets had van een korte samengevatte aflevering van een soap in een of andere tv-gids: Moppa legt een sappige groove. Kevin denkt daar anders over en rammelt het tempo meteen van hot naar her. Peter stoeit in het hoger register en krijgt van Kevin wat kwetterende vogelgeluiden op zijn dak. Moppa krijgt terstond de slappe lach en maakt maar meteen een einde aan het eerste stuk. Of zoiets.
De enige die wat immuun leek voor de practical jokes van zijn collega’s was trompettist Evans. De reden daarvoor was voornamelijk te zoeken in diens fabelachtige techniek. Hij beheerst alle registers, blaastechnieken, trucs met ventielen en circular breathing, waardoor geen enkele plaagstoot (al dan niet onder de gordel) hem kon deren. Dat stelde hem in staat zich heel vrij te bewegen en zijn muzikale ideeën vlot te ontwikkelen.
Irabagon met zijn energieke, maar ook duidelijker jazzgerelateerde geluid, was een dankbaarder slachtoffer, maar reed consequent zijn eigen rit. Wie zich in de schoot van MOPDTK in het verleden al geout heeft als een oprecht fan van Billy Joel, heeft waarschijnlijk al genoeg ironische opmerkingen moeten slikken om ook muzikaal zijn mannetje te kunnen staan.
Het optreden van MOPDTK in de Beursschouwburg werd, met alle muzikale Jackass-achtige toestanden een tweede hoogtepunt van het festival: vier muzikanten die elkaar in alle vriendschap de duvel aandoen, het blijft een genot om te zien en te horen. Een concert dat op basis van de reputatie van deze groep erg voorspelbaar was. Maar dit soort voorspelbaarheid kan er nooit genoeg zijn.