Fauré is een van die componisten die niet tot de bekendste van zijn generatie behoort maar toch een trouwe schare aanhangers heeft weten te verzamelen. Zijn eigenzinnig harmonisch taalgebruik en het bescheiden karakter van zijn composities zetten zijn muziek totaal apart van de meer extroverte werken van tijdgenoot Camille Sain-Saëns terwijl Fauré nooit zo vooruitstrevend werd als Claude Debussy. Deze plaat stelt vier grote late werken van Fauré voor. De twee sonates voor cello en piano dateren uit 1917 en 1921. In de eerste klinkt Faurés onzekerheid en angst door over het lot van zijn zoon, die in de eerste wereldoorlog vocht. De tweede sonate is onbezorgder, minder onzeker zoekend en onbeschaamd lyrischer dan de eerste, al wordt al te veel uitbundigheid getemperd door een berusting die een constante is in Faurés late werken. De dertiende nocturne is bij momenten erg donker ingekleurd en werd geschreven na de dood van Faurés vriend en collega Saint Saëns in 1921. Het trio op.120 was oorspronkelijk voor klarinet, cello en piano geschreven maar om het beschikbaar te maken voor een ruimer publiek herschreef Fauré de vioolpartij ook voor viool en het is in die combinatie dat het stuk nu het vaakst wordt uitgevoerd.

Beide sonates krijgen in hun uitvoering een grondig verschillend karakter mee. De eerste klinkt doorwrocht en ritmisch, met een cellopartij die elke melodische evidentie uit de weg lijkt te gaan en een hamerende pianopartij. De tweede sonate is zorgelozer en ook lyrischer. Het eerste deel weerklinkt blakend van romantische gezondheid met lang uitgezongen fraseringen en een warme, heldere klank in de piano. Het tweede deel klinkt meer nadenkend, intiemer. De modale zinswendingen en akkoorden lijken spanning eerder uit de weg te gaan dan op te zoeken. De finale zoekt het contrast tussen de zangerige lijnen in de cello en een vingervlugge pianopartij die hommage lijkt te brengen aan de elegante virtuositeit van Chopin. Christian Poltéras zekere gevoel voor frasering blijkt ook uit de opening van het pianotrio op.120, dat muzikaliteit uitademt en waar elke frase doorleefd klinkt. Het samenspel in de finale blijft vlekkeloos, ondanks de grillige ritmiek en de erg rubato gespeelde frasen. De dertiende nocturne voor piano wordt heel teder uitgevoerd, niet echt in een droge akoestiek maar met erg veel transparantie die elke noot kwetsbaar doet lijken. Een zelfde kwetsbaarheid kenmerkt trouwens ook het trage deel uit de eerste cellosonate.

Dat deze plaat niet het meest toegankelijke werk van Fauré laat horen mag geen reden zijn hem geen beluistering te gunnen. Faurés late oeuvre wordt hier met ernst en inlevingsvermogen gebracht, heel natuurlijk en muzikaal en met zoveel drama als Faurés soms wat afstandelijk schijnende muziek verdragen kan.

Meer over Gabriel Fauré


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.