Dat de muziek van Christoph Graupner (1683-1760) aan een heropleving bezig is, is niet zomaar het gevolg van een plotseling ontstane interesse in een grijze barokfiguur, want dat was Graupner zeker niet. Hij werd in de achttiende eeuw als een van Europa’s belangrijkste componisten ingeschat, naast Georg Philipp Telemann en Georg Friedrich Händel. Toen het stadsbestuur in Leipzig in 1723 op zoek was naar een nieuwe kantor voor de stad, klopten ze in de eerste plaats bij Graupner aan. Enkel het feit dat Graupners werkgever, de landgraaf van Hesse-Darmstadt zijn dienaar niet wou laten gaan, zorgde ervoor dat iemand anders gevonden moest worden, in dit geval Johann Sebastian Bach.
Graupner leefde dus een heel leven lang in relatieve afzondering in het cultuurminnende maar niet meteen kosmopolitische Darmstadt, waar hij voornamelijk grootschalige werken componeerde. Zijn catalogus omvat zo een 2.000 werken waaronder een groot aantal opera’s en religieuze composities. Het is echter zuiver instrumentale muziek, bescheidener qua omvang en bezetting die op deze uitgave belicht wordt.
De cd opent met een compositorisch hoogstandje, in de vorm van een suite in canon voor twee hobo’s, cello en continuo. Elk van de contrasterende zes delen zijn volledig in strenge canon tussen de twee hobo’s geschreven, een staaltje technisch kunnen waarmee Graupner het talent van zijn tijdgenoot Bach kan evenaren. Twee sonates voor traverso en klavecimbel en een ouverture voor blokfluit, strijkers en continuo vervolledigen het plaatje.
Er wordt vlot en soepel gemusiceerd, met tempi die tamelijk hoog liggen en een vanzelfsprekend gevoel voor sierlijke ornamentaties ‘in Italiaanse stijl’. Het eerste deel van de ‘Ouverture’ is een virtuoos huzarenstukje voor blokfluit, net zoals de sonate in G majeur voor traverso, die een echte solocompositie vol loopjes en versieringen is. De andere traversosonate, in g mineur draait de rollen om, zet de klavecimbel op de voorgrond en is dus meer een traditionele sonate voor klavecimbel met voor de traverso slechts een begeleidende functie. De menuetten in elk van de vier werken voelen soepel en moeiteloos aan en klinken als ongecompliceerde divertimenti, niet als statige Franse hofdansen. De ‘Plaisanterie’ waarmee de ouverture afsluit illustreert de functie van deze werken als verstrooiingsmuziek en klinkt alsof blokfluitist Matthias Weilenmann deze muziek zonder moeite uit zijn mouw kan schudden.
Dit is hoogbarok met veel kwaliteit, zeker in de opgewekte en technisch gepolijste uitvoering die het ensemble Nova Stravaganze hier voorstelt. Graupners muziek mag trots maast de instrumentale werken van Händel en Telemann staan en een doordachte compositie als de ‘Canon all’unisono’ toont dat Graupners muziek meer wil en kan zijn dan enkel ontspanningsmuziek.
Meer over C. Graupner
Verder bij Kwadratuur
Interessante links