Kamermuziek blijft een rariteit binnen de Russische romantiek. Negentiende-eeuwse componisten als Tchaikovski, Rimsky Korsakov of Borodin gaven de voorkeur aan het klankpalet van het symfonische orkest, dat uit zichzelf al indrukwekkend genoeg klonk. Bovendien was het ‘pure’ genre van de kamermuziek niet naar de smaak van componisten die bewust geen intellectuele muziek wilden schrijven maar taferelen van het uitgestrekte en diverse Rusland in hun muziek wouden schilderen.
Wat er wel aan kamermuziek bestaat, zoals de strijkkwartetten van Borodin, het klaviertrio van Tchaikovski of het kwintet voor piano en blazers van Rimsky Korsakov, is vaak betoverend mooi. Jammer dus dat het repertoire niet uitgebreider is maar The Nash Ensemble presenteert hier drie minder gekende kamermuziekwerken voor strijkers: het strijksextet (voor dubbel strijktrio) van Alexander Borodin (1833-1887), het strijkkwintet van Alexander Glazunov (1865-1936) en het tweede strijkkwartet van Anton Arensky (1861-1906).
“Geschreven om de Duitsers te behagen”, zo omschreef Borodin zijn strijksextet en er zit inderdaad heel wat van Mendelssohns’ octet voor strijkers in Borodins sextet, dat dateert uit zijn periode als chemiestudent in Heidelberg. Het moet zijn opgevat als een klassiek vierdelig werk maar Borodin maakte maar twee delen af. De openingsmaten klinken zonder meer magisch, met een fijnzinnige d mineur-melodie boven een broze begeleiding. Het genereuze verdere verloop van het eerste deel, met zijn zorgzame fraseringen en comfortabel manier van melodieën uitspelen, toont de kunde en ervaring van The Nash Ensemble. Het tweede deel klinkt onversneden Russisch, als een volksliedje dat van op de steppes weerklinkt.
Onmiskenbaar Russisch is ook Glazunovs strijkkwintet in a, opus 39, al worden de volksmelodieën in Glazunovs geval gecombineerd met akkoorden en chromatiek die uit een Parijs belle-epoque salon konden komen. De door elkaar lopende melodielijnen van het openingsdeel, bijvoorbeeld, klinken comfortabel en net een beetje zuchtend. The Nash Ensemble gaat bij Glazunov nergens op zoek naar breedspraak en drama – wat telt is een ontspannen sfeer (in het eerste en derde deel), gebonden aan een hechte technische beheersing van deze muziek. Het scherzo kijkt zowel om naar het scherzo uit Tchaikovski’s vierde symfonie als vooruit naar Brittens ‘Playful Pizzicato’ uit de ‘Simple Symphony’.
Van een serieuzer kaliber is het strijkkwintet no.2 van Anton Arensky, een kwartet dat geschreven werd voor de ongewone bezetting van een viool, altviool en twee cellos. Het hele kwartet is een elegie ter ere van Tchaikovski, Arensky’s leraar en vriend die in 1893 stierf, een jaar voor het kwartet geschreven werd. De ernstige toon van het eerste deel, met zijn hoog-romantische dramatiek en donkere kleur, vindt aansluiting in het middendeel, een reeks variaties op een thema van Tchaikovski’s ‘zestien liederen voor kinderen’, opus 56. De bekroning is de finale, waarin een Russisch-orthodoxe requiemmelodie somber, dan fugatisch en tot slot triomfantelijk behandeld wordt, alsof Arensky met alle middelen een glorieuze herinnering aan Tchaikovski bezingt.
Qua inhoud steekt Borodins onafgewerkte strijksextet boven de twee andere werken uit maar Glazunovs aangename kwintet en Arensky’s grotendeels donkere maar uiteindelijk triomfantelijke kwartet zijn zonder meer werken die gehoord mogen worden. De ongewone bezetting zorgt ervoor dat ze niet al te vaak op concertprogramma’s staan maar The Nash Ensemble houdt een warm pleidooi voor het vergeten genre van de Russische kamermuziek met deze drie prachtige uitvoeringen!