Venetië heeft steeds een speciale aantrekkingskracht uitgeoefend op muzikanten, of het nu Duitse barokke componisten waren als Heinrich Schütz of Johann Rosenmüller die in de zeventiende eeuw de Italiaanse stijl van Gabrieli en Monteverdi kwamen opdoen of – dichter bij onze tijd – componisten als Wagner of Stravinski die de stad aan de lagune uitzochten om hun laatste levensjaren door te brengen. De nieuwste cd van de Academie für Alte Musik Berlin schetst het muzikale leven van Venetië zoals het er aan het begin van de achttiende eeuw heeft uitgezien – of dan minstens op instrumentaal gebied. Ze doen dat met een selectie van symfonieën van concerti (veelal met hobo in de hoofdrol want dit is net zo goed aan solo-cd van hoboïste Xenia Löffler) van Alessandro Marcello, Carlo Tessarini, Giovanni Porta en natuurlijk van Antonio Vivaldi zelf.
De cd wordt geopend door een recent geschreven pastiche concerto van Uri Rom. Het is een werk ‘in-de-stijl-van’, dat gedeeltelijk ook werkelijk gebaseerd is op thema’s van Vivaldi en tijdgenoten. De vorm van het werk en de solopartij voor hobo zijn echter volledig origineel. Met zijn relatief simpele harmonische verloop maar drijvende, krachtig geritmeerde baslijnen sluit het naadloos aan op de andere laat barokke werken op deze plaat.
Dat ritmische aspect blijft ook aanwezig in de andere stukken die hier aan bod komen, al hoeft dat niet als een verrassing te komen voor wie eerdere opnames met de Akademie gehoord heeft: een plaat die geheel aan dubbelconcertos Vivaldi gewijd was (HMC 901975) toonde al een zelfde strakke, gedreven, vurig-Italiaanse aanpak. Ook altijd leuk is de prominentie van de theorbe in de basso continuo, niet enkel om snelle delen vaart bij te zetten maar ook om aangehouden akkoorden in langzame delen te arpeggiëren, wat een heerlijk gevoel van vrijheid oplevert.
Veel van de muziek moet het hebben van het enthousiasme en de stijl waarmee ze uitgevoerd wordt. De meeste van die concerti zijn qua opbouw of harmonie nog niet zo complex als – zeg maar – Bachs muziek maar dat het ook anders kan, bewijst een van Vivaldi’s ‘Sinfonias’, in e klein, RV134, een werk met een opvallend ingewikkeld, polyfoon eerste deel en een mooi, expressief middendeel. De finale van een van Vivaldi’s concerti grossi, in g RV576 wordt dan weer in grote mate gedragen door de verbluffende virtuositeit van soloviolist Georg Kallweit.
De plaat is echter vooral een uithangbord voor hoboïste Xenia Löffler, die zich hier dan ook in grootse vorm laat horen. Snelle bewegingen krijgen niet alleen een vlekkeloze uitvoering mee (die mag vandaag overigens bijna vanzelfsprekend heten) maar daarboven ook een fijn gevoel voor richting en snelheid. De langzame delen bezitten misschien niet de expressiviteit die iemand als Marcel Ponseele toont in gelijkaardig repertoire maar beschikken zonder twijfel over stijl en gratie, zoals in het ‘Adagio’ uit een hoboconcerto van Marcello duidelijk wordt. In haar uitvoering van complexe versieringen doet Löffler bovendien bijna denken bijna denken aan een cornettist, die langgerekte diminuties met een verbluffende natuurlijkheid en moeiteloosheid naar voren brengt. Meerdere delen uit deze concerti (en het zijn er werkelijk te veel om allemaal op te noemen, maar speciale vermelding mag zeker het eerste deel uit Vivaldi’s concerto in C, RV450 of naar het laatste deel uit het concerto ‘per Sua Altezza Reale di Sassonio’, ook van Vivaldi. De combinatie van knappe muziek, doorgaans minder gekende werken (al zullen hoboïsten wel enkele van de hoboconcerti op de cd herkennen) en een verbluffend virtuoze uitvoering zorgt er dus voor dat een plaat als deze onmogelijk kan vervelen.