Kwadratuur interview

Wie Hamilton de Holanda een virtuoos wil noemen kan gerust zijn gang gaan. De vingervlugheid waarmee de bandolimspeler tokkelt, is indrukwekkend om te horen, maar staat nooit in de weg van de melodie en de charme van de muziek. Virtuositeit is voor hem duidelijk een middel, geen doel.

De Holanda geldt als een van de grote namen van de choro, ook bekend als chorinho, muziek uit Brazilië die in tegenstelling tot de bekendere samba instrumentaal is en de muzikale complexiteit niet uit de weg gaat. Naast ritmische spitsvondigheden en polyfonie valt vooral de harmonische inventiviteit op waardoor de muziek zo nu en dan uit het traditionele vaarwater drijft.

Hamilton de Holanda kreeg de muziek als kind mee en speelt die nu in verschillende bezettingen: solo, in verschillende duo’s, in trio, met een kwintet of zelfs met een orkest, inclusief strijkers en blazers. De verschillende gedaantes waarin hij optreedt laten echter steeds een iets of heel andere gedaante van de muzikant horen, waarbij vooral de kleine formaties heel fris en sprankelend klinken, of de Holanda nu eigen composities speelt of stukken van andere componisten.

Naast zijn rol als vertegenwoordiger van de choro is hij ook een van de muzikanten die de grenzen van de muziek wil verleggen. Hij gaat graag te leen bij andere Zuid-Amerikaanse muziek, de jazz of de klassieke muziek. Om de mogelijkheden van de bandolim (mandoline) verder uit te breiden heeft hij een tiensnarige bandolim laten bouwen: een uitbreiding met twee snaren die hem in staat stelt te doen wat hij graag wil…

Wynton Marsalis ziet jazz niet als volksmuziek en Piazzolla beschouwde zijn tango’s ook eerder als klassieke muziek. Hoe volks is choro voor jou?

Choro is mijn voornaamste voedingsbodem als muzikant. Als kind speelde ik al nummers van Pixinguinha, Jacob do Bandolim en Ernesto Nazareth. Als uitvoerder werk ik met de klassieke choro-elementen, als eerbetoon aan het genre en de grote meesters ervan. Natuurlijk blijf ik daarbij wel open staan voor improvisatie, wat uiteindelijk ook  een kenmerk van choro is. Als componist heb ik traditionele choro-stukken geschreven, maar door de band gebruik ik wel een meer persoonlijke stijl die choro combineert met elementen uit onder meer de jazz, samba, flamenco en klassieke of Cubaanse muziek.

Sommige muzikanten worden bekend op een instrument dat ze oorspronkelijk niet wilden of mochten spelen. Heb jij ooit de neiging gehad om te rebelleren tegen de bandolim?

De bandolim 10 cordas, de tiensnarige bandolim is mijn hoofdinstrument en ik heb er eigenlijk nooit over gedacht om een ander instrument die centrale plaats te geven. In mijn jeugd heb ik wel gitaar leren spelen om mijn gehoor en harmonisch denken te trainen, aangezien je bij dat instrument meer de relatie tussen akkoorden en melodie hebt. Vioollessen hebben me dan weer geholpen om de techniek van mijn linkerhand te ontwikkelen. Daarnaast speel ik ook nog cavaquinho (een ukeleleachtig tokkelinstrument, KVM), pandeiro, een kleine tamboerijn, en elektrische bas in een garagerockband. Ik hou ook veel van piano, maar daar heb ik aan de universiteit alleen de basis van meegekregen. Wie weet ga ik er op een dag wel eens wat verder mee, maar momenteel blijft de bandolim het instrument dat me het meest fascineert.

Hoe sexy of populair zijn choro en de bandolim eigenlijk in Brazilië? Vanuit Europa is dat wel erg moeilijk in te schatten.

Dan moet je eigenlijk eens naar Rio komen om het zelf te zien. De bandolim maakt deel van de hele traditie die bij choro hoort. Oorspronkelijk werd het instrument vooral door vrouwen bespeeld, maar tegenwoordig overwegend door mannen. Choro en samba zijn eigenlijk samen ontstaan en eigenlijk is de bandolim ook gerelateerd aan die tweede stijl die natuurlijk heel populair is met dat warme ritme en die typische swing. Hoe dan ook: als je een band voelt met muziek, dan kan die altijd populair zijn.

Je speelt op een tiensnarige bandolim die voor jou gebouwd werd. Waarom heb je die uitbreiding laten uitvoeren?

De tiensnarige bandolim is voortgekomen uit mijn wens om polyfoon te kunnen spelen. Ik was ook op zoek naar iets meer lagere tonen waardoor net die polyfonie ook beter zou kunnen uitkomen. In 2000 heb ik dan de luthier Vergilio Lima gevraagd om de eerste tiensnarige bandolim te maken. Tegenwoordig worden de meeste instrumenten gemaakt door Tércio Ribeiro, een echte meester in het bouwen van die instrumenten.

Enkele jaren geleden leek de twaalfsnarige gitaar ook aan een opmars te beginnen, maar nu is dat uitgebreide instrument terug een uitzondering geworden. Hoe zie jij dit evolueren met de tiensnarige bandolim?

De intimiteit tussen fysiek, geest en techniek is essentieel.
Tegenwoordig zijn er heel wat bandolimspelers die op een instrument met tien snaren spelen en in Brazilië maken de meeste luthiers ook zo’n instrumenten. Uiteraard zou ik het leuk vinden, mocht het aantal muzikanten dat er op speelt nog stijgen. Ik doe mijn aandeel daarin door een manier van spelen te ontwikkelen, te componeren en wereldwijd lezingen, workshops en masterclasses te geven.  Zo toon ik de mogelijkheden van het solospelen, het begeleiden van anderen en de stijl. Ik zie het als een point of no return, omdat de acht snaren van de originele bandolim natuurlijk ook in de tiensnarige versie zitten.

Hoe ervaar je het verschil tussen solo spelen en in groep?

Als ik solo speel, wordt mijn wezen helemaal getoond. Dan draag ik de totale verantwoordelijkheid en heb ik de controle over alle essentiële elementen van de muziek: melodie, harmonie en ritme. Dit zorgt voor een hogere technische verantwoordelijkheid, als ik het zo mag zeggen. In een groep is dit iets minder het geval. Je speelt terwijl je naar de anderen luistert, je helpt hen en wordt door hen geholpen. Het is alsof je als solomuzikant in je eentje een boek leest en er je eigen conclusies uit trekt. Het spelen in groep zou dan zijn dat je er een gesprek met anderen over voert, waarbij iedereen zijn mening geeft en er interactie is. Zoiets, maar dan wel voor de neus van een publiek, natuurlijk!

Wanneer je solo of met je trio speelt, lijken de arrangementen heel doordacht en afgewerkt. Hoe ligt in jouw muziek de verhouding tussen improvisatie en compositie?

Ik zou eigenlijk niet kunnen zeggen hoeveel van mijn muziek nu exact improvisatie is, maar ik geloof dat het om een groot deel gaat. Ik ga altijd het podium op om de mensen te laten kennismaken met mijn repertoire, aangevuld met improvisatorische verrassingen, die houden het namelijk ook voor mij fris.

Er zijn stukken die voor 80% improvisatie zijn, maar op andere momenten speel ik dan weer exact zoals op de opname. Dit kan zowel gebeuren bij composities van anderen als bij mijn eigen stukken. Dat hangt echt van werk tot werk af, want uiteraard zijn er tunes die geen jazzachtige improvisatie nodig hebben. Eigenlijk is de juiste interpretatie voor een bepaalde melodie vinden al goede improvisatie.

Hoe werk je eigenlijk met je groepen? Liggen de meeste zaken vast voor jullie opnemen en optreden of laat je ruimte voor de inbreng van de anderen?

Dat hangt er vanaf, voor elke band werkt dat anders. Voor de trioplaat heb ik eerst demo-opnames gemaakt waarbij ikzelf bandolim en bas speelde. Daarna heb ik dat materiaal doorgegeven aan mijn bassist André Vasconcellos met wie ik al meer dan vijftien jaar samen speel. Dit in tegenstelling tot Serrinha a Carioca, een in Rio geboren percussionist uit de tradities van de samba en de jongo komt en met wie ik op ‘Trio’ voor het eerst samenwerkte. We hebben samen vijf concerten en twee repetities gedaan en toen waren we klaar voor de opname. We hebben alles samen opgenomen, zo werd het een interactief proces waarin we samen op zoek gingen naar een goede interpretatie van de songs. Het was dus eigenlijk een echte live-ervaring!

Je klinkt meer ontspannen en zelfzeker in kleine bezettingen (solo, duo of trio) en het lijkt alsof je in die gedaantes ook dichter bij de Zuid-Amerikaanse tradities blijft.

Die ontspannen indruk komt volgens mij niet zozeer door de hoeveelheid muzikanten waarmee ik speel, maar door het gemeenschappelijke doel dat het mooie is. Vorige week speelde ik met mijn kwintet en orkest en toch voelde ik mee heel kalm en relaxed. Misschien spelen de technische eisen van bepaalde muziek daar een grotere rol in dan de mensen met wie ik speel.

Daarnaast kan ik met overtuiging zeggen dat ik een Braziliaanse muzikant ben. Ik ben immers opgegroeid in de tradities van mijn land, maar toch voel ik me een wereldburger. In Zuid-Amerika voel ik een sterke affiniteit met de muziek van Venezuela, ik ben dol op tango en hou van muziek van de grensstreken tussen Brazilië, Uruguay, Argentinië en Paraguay, zoals bijvoorbeeld de chamamaé.

In je kwintet speel je samen met een gitarist. Is het niet vreemd om een ander snaarinstrument dat zo dicht bij je eigen instrument ligt in je groep op te nemen?

Ik heb ervaringen met de gitaar vanaf mijn kindertijd. Mijn vader en mijn broer waren gitaristen. Wat de plaats van dat instrument in het kwintet betreft, kan ik zeggen dat ik dat instrument graag als begeleider heb en dat ik de muzikant die het speelt, Daniel Santiago, overigens ook een hele goeie vriend, graag hoor. Hij is trouwens ook verantwoordelijk voor dit ensemble.

De klank van je kwintet doet wat fusion-achtig aan. Hoe is dat geluid er eigenlijk gekomen? Was je op zoek naar een bepaald geluid en heb je daarvoor muzikanten gezocht, of net andersom?

Techniek is een vergrootglas waarmee je details scherper kan zien.
Het geluid van het kwintet wordt volgens mij bepaald door het repertoire dat heel origineel is, de persoonlijkheden van de muzikanten en de instrumentatie: tiensnarige bandolim, harmonica, akoestische gitaar, contrabas en drums. Wat jij als fusion ervaart, is de eigen taal die we ontwikkeld hebben uit de referenties en de invloeden van elke muzikant. Alle gespeelde stukken heb ik geschreven met in het achterhoofd de kwaliteiten van de leden van het kwintet en hun comfortzones, maar wel steeds met een technische of een esthetische uitdaging.

Je hebt ook een album opgenomen met de pianist Stefano Bollani. Wat spreekt je zo aan in hem?

Ik heb verschillende albums in duo opgenomen en ik ben dol op die tweekoppige bezetting. Mijn eerste duo vormde ik trouwens thuis, met mijn broer. Mijn laatste opname na de trioplaat was ‘Mundo de Pixinguinha’, een eerbetoon aan de grote muzikant en componist, de vader van de choro. Daarop ben ik in duetten te horen met onder andere Wynton Marsalis, Richard Galliano, Chucho Valdes, Stefano Bollani en Omar Sosa.

Al die samenwerkingen zijn trouwens ook anders. In het duo met Bollandi was de constante puls bijvoorbeeld een opvallend punt van overeenkomst. Speciaal aan deze samenwerking was dat die ook zonder complexen ontstaan is: gebaseerd op Braziliaans repertoire met de vrijheid van de jazz. Er zit ook veel humor en lyriek in en dat bevalt me wel.

Een opvallende constante in je repertoire is het nummer ‘O Que Será’ dat je speelt in verschillende bezettingen: zowel solo als in duo met Bollani en met je trio. Wat maakt dat nummer zo interessant?

Ik ben dol op de muziek van Chico Buarque en dit nummer is universeel in de beste betekenis van het woord. De harmonie leent zich goed tot het vertellen van een verhaal en de melodie is wondermooi. Daarnaast zit er naast choro ook wat jazz, samba en latin in, echt hemels om er op te improviseren. Het is een meesterwerk.

Je klank is heel akoestisch. Gebruik je ook wel eens pedalen als effect?

Ik heb al gebruik gemaakt van pedalen, maar ben vooral geïnteresseerd in technologie om een zo akoestisch mogelijk geluid te verkrijgen. Ik gebruik geweldige microfoons en voorversterkers om een mooie sound te krijgen. Afhankelijk van de bezetting gebruik ik een pick up microfoon of een gewone in combinatie met een pick up. Ik streef naar de kirstalheldere klank die mijn instrument heeft wanneer ik akoestisch speel.

De energie waar je mee speelt, is dat choro of eerder Hamilton de Holanda?

Ik speel wat de nummers vragen: nu eens wat harder, dan weer wat lichter. Wat er echter zeker moet zijn is een balans tussen het fysieke, de geest en de techniek. Meer dan zomaar evenwicht moet er tussen die drie ook een zeker intimiteit zijn om die echte thrill te creëren.

Virtuositeit kan een bedenkelijk aspect van muziek worden, als het gereduceerd wordt tot louter techniek. Hoe belangrijk zijn die twee dingen voor jou?

Ik ben erg gefocust op details, want ik geloof dat die het verschil maken. Als ik speel, beschouw ik de techniek als een vergrootglas waarmee ik de details scherper kan zien om dan te kiezen hoe ik ze zal interpreteren, virtuoos of niet.

Toch: op je ‘Trio’-album staan enkele capricho’s, stukken gebaseerd op de cappriccio’s van Paganini. dat zijn toch echt virtuoze stukken.

Ja, maar naast de cappriccio’s werd ik er ook voor geïnspireerd door Bachs partita’s en sonata’s voor soloviool. Elk stuk heeft een eigen harmonie en ritme, maar de melodie is wel altijd Braziliaans. Mijn volgende project wordt trouwens een dubbelalbum worden met 25 cappricho’s die allemaal een duidelijk doel hebben: techniek combineren met muziek die mensen kan pakken.

Die cappriccio’s van Paganini spelen is steeds een uitdaging: ze zwepen een uitvoerder op en zorgen voor een sfeer van “onthaaste virtuositeit”. We zullen bij de release ook een website voorzien waarop mensen naast de audio-opnames ook partituren in pdf en video’s kunnen vinden die enkele technische aspecten toelichten. De partituren zullen bovendien beschikbaar zijn in .xml-formaat zodat muzikanten ze kunnen downloaden en bewerken.

Meer over Hamilton de Holanda


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.