Een dik pak sneeuw en een temperatuur ver onder nul nodigen niet meteen uit om de baan op te gaan voor een concert. Fans van Charles Gayle hadden zaterdagavond echter geen keuze, want de 72-jarige saxofonist speelde die dag de enige Belgische show van zijn Europese tournee in de Hnita-hoeve.
De gure weersomstandigheden kostten organisatoren Noir de Noir en Hnita vzw ongetwijfeld een aantal bezoekers. Gelukkig had Gayle met een kakelverse trioplaat de sleutel in handen die in elke omstandigheid een goede opkomst garandeert. ‘Streets’ is namelijk op maat gesneden van de liefhebber: vintage freejazz, gebrouwen volgens traditioneel recept en het werk van een schijnbaar herboren saxofonist. Dat deze plaat werd gemaakt door het schriele mannetje dat in de Hnita-hoeve wat schokkerig op het podium kwam gelopen, was bijna niet te geloven.
Gayle was verkleed als Streets, het clownpersonage waarmee hij zich in het verleden regelmatig aan mime en spoken word waagde. Compleet met rode neus, make-up en een maatpak vol scheuren en aangenaaide lappen is Streets niet het type clown waar men bij aanblik blij van wordt. Gelukkig werd de aandacht al snel afgeleid naar het muzikale, toen Gayle van leer trok op tenorsax met bassist Larry Roland en drummer Michael Wimberly in zijn kielzog. De muziek was free maar niet geheel vrij en geïmproviseerd. Er waren duidelijke cues, waarmee Gayle bijvoorbeeld in het eerste stuk aangaf wanneer zijn kompanen een frase moesten oppikken die voor afbakening zorgde.
Roland en Wimberly moesten hun leider volgen. Wanneer ze dat niet deden riep Gayle hen tot de orde, soms nogal bruusk en op een zeldzame keer zelfs brutaal. Zo snauwde hij Roland al vroeg in het concert een half door het mondstuk geschreeuwd “no!” toe, wanneer die zijn solo wilde beantwoorden. De bassist schrok duidelijk en hield meteen de snaren stil. Gayle (zowel op sax als piano deze avond) stopte zelf soms ook wel eens ostentatief met spelen, om dan vervolgens door met zijn wijsvinger naar zijn oor te brengen, duidelijk te maken dat de ritmesectie beter moest opletten.
Gayle zat er zelf echter ook wel eens naast. Zo moest hij in de tweede set plots aan Roland gaan vragen in welke toonsoort er werd gespeeld. Slechts met behulp van enkele geaccentueerde noten van de contrabas raakte de saxofonist gelanceerd. Al die vermaningen en aanwijzingen oogden weliswaar wat vreemd maar storend of gênant werd het gelukkig nooit. Integendeel, meestal zorgde het zelfs voor een beetje animo.
‘Compassion I’ was de eerste muzikale uppercut die het trio uitdeelde. Gayle spuwde op tenorsax plots tonen die vier richtingen tegelijk uitgingen, alsof Albert Ayler en Archie Shepp in zijn sound waren verenigd. De Amerikaan vertelde op die manier hele verhalen, welke hij af en toe verrijkte met vocale uithalen zoals een plotse schreeuw of onduidelijk gebrabbel wanneer hij het riet even losliet. Door opvallend op het mondstuk te kauwen creëerde hij overigens een zwaar vibrato en leek daarmee aan te leunen bij de grote saxofonisten uit lang vervlogen tijden.
Ook qua repertoire waren er veel raakpunten met de jazzgeschiedenis, vooral dan wanneer Gayle zich uitleefde achter de vleugelpiano. Hij citeerde veelvuldig en creëerde op die manier in de tweede set een kakofonische medley waarin onder meer ‘Naïma’ en ‘Bird of Paradise’ passeerden. Op piano wiegde Gayle tevens onvoorspelbaar van zware dramatiek naar stride om vervolgens met zijn ellebogen op het klavier te beuken. Hij sprong daarbij regelmatig van de hak op de tak door zonder enige aanleiding het op een schreeuwen te zetten of plots zware clusters te beginnen spelen.
Afwisseling was er tijdens het concert voldoende. Zo raasde een waanzinnige freejazzstorm door de ruimte wanneer Gayle tegelijk zijn sax liet krijsen en op de piano dreunde, en werd het publiek niet veel later op een korte mime-act getrakteerd. De begeleiding en accentuering daarvan door Roland en Wimberly kwam niet altijd goed uit de verf, al maakte dat niet veel uit omdat de mimespeler alle aandacht naar zich toetrok. Interessant was tevens het slot van het concert met een grillige versie van ‘Giant Steps’, waarmee Gayle heel eigenwijze reuzenstappen zette.
Gayle sprak zijn publiek geen enkele keer toe en stelde zijn medemusici achteraf slechts voor met een onnozel “this is him and him”. Muzikaal had hij echter indruk gemaakt en zeker niet alleen op tenorsax. Zijn pianospel was behoorlijk boeiend en vooral heel rijk aan invloeden en technieken. Hij wist met name te verbazen met een improvisatiestijl die in de buurt kwam van Coltrane’s sheets of sound en leek altijd dubbel zo snel te denken als zijn veel jongere collega’s op bas en drums. Roland en Wimberly hingen waar mogelijk hun wagonnetje aan maar hinkten vaak hopeloos achterop. Niet slecht voor een 72-jarige clown, toch?