Het Britse label Touch wordt dit jaar dertig. Het bood de afgelopen drie decennia onderdak aan een indrukwekkende lijst muzikanten: van Biosphere, Oren Ambarchi en Philip Jeck over Fennesz tot Phill Niblock en Chris Watson. Voor de openingsavond van de laatste editie van het Domino-festival werden de kleuren van het label verdedigd door celliste Hildur Gudnadottir, elektronicalegende Mika Vainio en Thomas Ankersmit.
Het moet voor deze laatste een hele opluchting geweest zijn, dat het publiek dat hij in de AB trof van een heel ander kaliber was dan dat waar hij enkele weken geleden voor stond in het KC BELGIE. In tegenstelling tot de taterende kolonie “kunstliefhebbers” die toen duidelijk afgekomen waren op de voorafgaande performance, maar geen boodschap hadden aan Ankersmits muzikale fijngevoeligheid, gingen de toeschouwers in Brussel helemaal mee in het verhaal van de Nederlands-Duitse saxofonist-elektronicamuzikant.
Voor diegenen die nog steeds willen geloven dat elektronische muziek money for nothing is zou een bezoek aan de AB een leerzame uitstap geweest zijn. Ankersmit – met de kabels waarmee hij zijn analoge apparatuur plugt losjes rond de hals, kwestie van er snel bij te kunnen – gunde zichzelf en het publiek geen moment rust. Door constante bijsturing, stapeling en evolueren bleef zijn muziek in beweging en zo muzikaal boeiend. Dat een dergelijke inzet risico’s inhoudt, was links en rechts hoorbaar. De kortstondige, maar niet te missen glitch eruptie die de knappe harmonische ontwikkeling in de hoge tonen verbrak was geen toonbeeld van perfect controle, maar onderstreepte wel hoe live de muziek van Ankersmit was.
Niet dat de saxofonist-elektroneut dat eigenlijk nog hoeft te bewijzen. Daarvoor is zijn gebruik van saxofoon als argument overtuigend genoeg. In de AB reserveerde Ankersmit de rietblazer voor het einde van de set, op het moment toen hij de muziek concentreerde op welgeteld één elektronische toon. Door die te versterken op altsax ontstond een klankspel dat uitermate minimalistisch van opvatting was, maar dat boeiend bleef tot op het einde. Kleine afwijkingen, blaaseffecten en multiphonics zorgden in combinatie met de circular breathing voor een klankstuk dat met focus en constante ontwikkeling de twee grote sterktes van het elektronisch deel van Ankersmits set naar het akoestische einde doortrok.
Net als Ankersmit is de IJslandse Hildur Gudnadottir (bekend van bij o.a. Pan Sonic, BJ Nilsen, Hilmar Jensson, Jóhann Jóhannsson en múm) elektro-akoestisch in de weer. Waar bij Ankersmit de klemtoon meer op het elektronische ligt, domineert bij Gudnadottir de cello. Het combineren van dit strijkinstrument met de mogelijkheden van de laptop kan snel beelden oproepen van klanklandschappen, al dan niet gemakkelijk opgetrokken uit geloopte melodieën. Het nadeel van deze gave wereld is helaas dat het resultaat, waarin het fijn vertoeven is voor enkele minuten, na korte tijd al snel doorzichtig worden.
Bijzonder fraai en tegelijkertijd bescheiden klonk het tweede stuk van de set, waarin het melodische aspect gedemonteerd werd tot losse, vrij in de ruimte zwevende klanken die elkaar overlapten en na enige tijd uitstierven. Het was in dit soort stukken dat de celliste even uit het klassieke keurslijf kon breken, waar andere composities vaak bleven hangen in dezelfde toonaarden en harmonieën.
Geleidelijk aan won de elektronica veld, wat resulteerde in soms erg romantische en vooral dikker aangezette composities. “Meer” bleek in dit geval niet steeds “rijker” te zijn, want parallel met deze evolutie werd duidelijk ze in haar werk nog heel wat mogelijkheden tot uitdieping liet liggen. Meer dan eens werden de stukken afgebroken op het moment dat een meer doorwerkende muzikant er net aan zou beginnen. Het leek wel alsof Gudnadottir tevreden was met een fraaie aanzet, waardoor haar inderdaad mooie muziek helaas ook wat op de vlakte bleef, een euvel waar wel meer esthetisch gave soloartiesten mee worstelen. Al mag in het voordeel van Gudnadottir gezegd worden dat zij haar muziek geen steeds herhaalde doorslag was van hetzelfde format.
Deze fouten en/of drastische wendingen weerhielden Vainio er niet van om in vlagen te demonstreren welke klankgevoeligheid hij in huis heeft. De manier waarop hij abstracte elektronische geluiden op elkaar afstemde en voorzag van eigen golvingen, ritmes en nuances was verbluffend om horen. Het harmonische aspect dat zijn klankstapelingen door zijn voorkeur voor ruisen en kraken ontbeerden, werd ruimschoots gecompenseerd door de ritmische en kleurgerelateerde details. Vooral wanneer hij zich in het duistere register bewoog maakte de muziek indruk, tot in het claustrofobische toe. Vainio’s set klonk dan ook bij momenten als een soundtrack voor de laatste uren van de opvarenden van de Koersk, tot een plotse stilte of een decibeleruptie de sfeer verbrijzelde. Toch werd de muziek nooit zwartgallig. De muzikale benadering van Vainio en zijn feilloos oor voor detail en kleur maakten de meer “consequente” momenten van zijn set tot momenten van indrukwekkende muzikale schoonheid.
Minder geïnspireerd klonken de passages waarin hij vertrok vanuit ritmisch mokerende beats. De voorspelbare invulling van deze basispatronen (de weinig spannende dance-regelmaat lag meer dan eens op de loer) klonken in vergelijking met de klankgerichte passages eendimensionaal, waardoor de kwaliteiten van Vainio’s muziek geen kans kregen door te breken. Zo kreeg Viainio’s set nog een contrast bij, dat helaas niet echt bijdroeg tot het avontuur of de intrinsieke muzikaliteit. Gelukkig liet de Fin op andere momenten horen dat deze dingen wel tot zijn repertorium behoren.