Ondanks het stralende weer en een avond op een gewone weekdag kon De Singer op 16 april toch een goed gevuld huis optekenen en dat zonder grote publiekstrekkers. Want echt klinken doen de namen van Linus en Kaja Draksler nog niet. Gelukkig deed hun muziek dat des te meer.

Wie het bij aankomst nog niet wist, zou het snel gaan beseffen: voor Linus werd van het publiek de opperste concentratie verwacht. Gitarist Ruben Machtelinckx zette de set in met zacht getokkel: niet zomaar vluchtig of folky, maar diep resonerend, waarbij hij meteen optimaal gebruik maakte van de baritongitaar. Iets lager gestemd dan een standaardgitaar speelde hij het warme geluid van het instrument goed uit, maar niet zonder het hier en daar te doorspekken met kristallen, fonkelende tussenkomsten in de hoogte.

Op het kousenvoetenwerk van zijn collega drapeerde saxofonist Thomas Jillings de melodie van ‘Wi Sla Wa’: haast achteloos, alsof hij alleen in zijn huiskamer voor de aanwezige kamerplanten speelde. Kwetsbaar en met geen decibel te veel om zich achter te verstoppen, klonk de muziek van Jillings en Machtelinkcx haast ongemakkelijk direct en naakt. Zonder gewichtloos te worden gleed ze voorbij: echte weerhaken waren er niet te bespeuren, maar door de soberheid van het geluid dat meer aan de verbeelding overliet dan gedetailleerd inkleurde, kreeg de muziek van het duo een heel eigen spanning mee.

Linus
Linus
In het tweede stuk, ‘Schaterhout’, kropen de twee in hun rol van Siamese tweeling. Door de melodie samen te spelen, verschenen gitaar en sax plots in een heel andere configuratie, waarbij Machtelinckx later op het stuk nog voor een andere klankwereld tekende. Door het gebruik van onder andere de eBow creëerde hij een elektronisch orgelachtig geluid dat eigenlijk mijlenver afstond van het fijn geweven tokkelwerk van het eerste stuk, maar er door de fijne textuur en de zachte dynamiek tegelijkertijd naadloos bij aansloot.

Ondanks de duidelijke coördinatie tussen de twee muzikanten leken de composities niet meer dan schetsen: enkele melodische gestes die in zeven haasten op een bierviltje neergepend werden, tussen de soep en de patatten van het avondeten in een lokaal restaurant. Vrijblijvend werd de muziek echter nooit, daarvoor was de focus te sterk en dat had het publiek duidelijk begrepen. Vooral tijdens ‘Schets’ was de stilte haast onwezenlijk. De spreekwoordelijke speld had hier een daverend effect opgeleverd, nu bleef het echter bij het omfloerste geluid van Jillings en Machtelinckx en wat fluitende vogels.

Diezelfde betoverende atmosfeer werd gerespecteerd toen Jillings in ‘Tune Out’ het harmonisch iets verder ging zoeken en Machtelinckx in het daaropvolgende stuk zijn gitaar met allerlei materiaal bespeelde en de pedalen iets nadrukkelijker ging gebruiken. Zowel de melodisch licht tegenwringende knopen van de saxofonist als het buitenwereldse klanktapijt (Derek Bailey in Wonderland) van de gitarist hielden de opkringelende breekbaarheid van de muziek in ere.

Zonder moeilijk te doen, maar ook zonder het voor het publiek te gemakkelijk te maken, sprak de muziek van Linus voor zichzelf. Dat moest ook wel, want op veel toelichting vanwege de muzikanten moest er niet gerekend worden. Blijkbaar meer omdat het zo hoort dan echt van harte richtten Machtelinckx en Jillings elk een keer het woord tot het publiek. Grote redenaars zijn aan deze twee niet verloren gegaan, maar de muziekwereld heeft er wel twee boeiende figuren in pocketformaat bij gekregen.

Al even bescheiden in haar gesproken tussenkomsten was Kaja Draksler. Van deze jonge, uit Slovenië afkomstige maar in Nederland wonende pianiste, verscheen vorig jaar een eerste solo-cd, ‘The Lives of Many Others’, die meteen laat horen dat Draksler een ruime kijk op muziek heeft. Met evenveel Ligeti als Monk was haar muzikale taal er ook in De Singer een die tussen twee werelden in viel: een probleem voor wie zijn muziek graag met schotten en vakjes heeft, puur genieten voor wie daar net niet zo om maalt.

Net als Machtelinkcx en Jillings dook Draksler niet halsoverkop in het concert, hoewel bij haar de dynamische contrasten iets scherper gesteld werden en het muzikale materiaal van een meer ritmische snit kon zijn. Controle bleef, net als op cd, een wezenlijk kenmerk van haar muziek, wat ze meteen liet horen in ‘Wronger’ waarin ze haar twee handen dwars over elkaar gegooide ritmes liet spelen: links hoekig draaiend en kerend, rechts dwarrelend, waarmee ze meteen twee verschillende werelden naast of beter op elkaar plaatste.

Kata Draksler (foto: Liviu Stefan)
Kata Draksler (foto: Liviu Stefan)
Een zelfde muzikaliteit ontwikkelde Draksler ook horizontaal. Het gewoon blijven hangen in herhaalde formules was aan haar niet besteed. Dankzij een organische ontwikkeling nam ze het publiek bij de hand voor een ingenieuze ontwikkeling die de muziek, zonder naar drastische breuken te moeten grijpen, erg rijk deed klinken. Met de manier waarop ze de twee aanvankelijk elkaar wat tegensprekende lijnen geleidelijk aan liet versmelten in de hoogte, de overgang naar desolate klank van naklinkende tonen en akkoorden en de switch naar een roterende ritmiek, onderbroken door plotse stopplaatsen, maakte ze in de eerste tien minuten meteen duidelijk wat ze in de vingers en vooral in haar hoofd had.

In ‘Army of Drops’ integreerde ze een Bartókiaans repetitieve, hol dreunde begeleiding waarboven ze zich even helemaal kon laten gaan als improvisator. Waar bij Draksler doorgaans de grens lag tussen compositie en improvisatie was echter niet zo duidelijk. De manier waardoor ze met het vooraf gecomponeerde materiaal aan de slag ging, hield het midden tussen een vrije excursie van Cecil Taylor en moderne klassieke pianomuziek.

De gemakkelijke uitweg benutte ze echter nooit. Zo was het tot ver in de set wachten op de eerste (en enige) met de vlakke hand gespeelde clusters en toen ze in ‘The Lives of Many Others’ in de klankkast van de piano dook, toverde ze door het slaan op en het strijken over de snaren een even gelaagd als lineair ontwikkelend geluid tevoorschijn. Ver voorbij de effecten bouwde ze een consistent stuk op dat de allures had van zorgvuldige montage van abstracte geluiden. Dat deze passage inside piano moeiteloos overging in het traditioneel gebruik van het klavier, maakte alleen maar duidelijker dat de techniek voor Draksler niet het verhaal was. Dat lag wel in wat ze met het muzikale materiaal en de klanken zou aanvangen. Dit was ook terug te horen in het uitgekiende pedaalgebruik dat er niet zozeer op gericht was om dikke klankwolken te produceren, maar wel om het geluid een zeker ruimtelijkheid mee te geven.

Ter afronding van haar set greep ze naar ‘Ruby My Dear’ van Thelonious Monk. Dat ze de muziek van de Amerikaanse pianist aardig opgenomen heeft, was meer dan duidelijk. Even kreeg het publiek een andere Draksler te horen, een die iets dichter bij de traditie zat, al was het dan wel de traditie van een van de meest tegendraadse pianisten die ooit op de aardbol rondgelopen hebben. Op echt maniërisme liet ze zich echter niet betrappen. Ook niet in het virtuoze bisnummer dat de snel ratelende ritmiek van Rimsky-Korsakoffs ‘The Flight of the Bumblebee’ combineerde met de opzwepende accenten van Khatchaturians ‘Sabeldans’. Louter om de techniciteit ging het ook nu weer niet, want opnieuw tekende Draksler voor een muziek die vervelde en evolueerde, zij het niet zo verreikend als daarvoor. Een knap slot van een dito dubbelconcert dat eens te meer duidelijk maakte dat grootse muziek niet moet komen van grote namen.

Meer over Linus, Kaja Draksler


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.