Net als vele andere barokensembles, werkt ook La Petite Bande een aan reeks cd’s met daarop een cantate-cyclus van Johann Sebastian Bach. La Petite Bande volgt trouw het verloop van de liturgische kalender en met dit dertiende volume is het ensemble bij de paasperiode aangekomen. De cantate die uitgekozen werd voor paaszondag is het langere ‘Oster-Oratorium’, BWV249. Het is niet echt een volwaardig oratorium maar wel een cantate van een omvang die doorsnee cantates overtreft. Cantate BWV 6 ‘Bleib bei uns, denn es will Abend werden’, die Bach op paasmaandag in 1725 schreef, vervolledigt de uitgave.
Zoals steeds werkt Sigiswald Kuijken met een solistische koorbezetting met slechts één zanger per stem. Om die geringe vocale bezetting te compenseren, wordt ook het aantal strijkers tamelijk beperkt gehouden. La Petite Bande speelt dus met twee eerste en twee tweede violen, een alt, een cello (da spalla, een instrument dat Sigiswald Kuijken als een van de weinigen ter wereld bespeelt) en twee bassen.
Het hart van het paasoratorium is de aria ‘Seele, deine Spezereien’, een elf minuten durende dialoog die gevoerd wordt tussen traverso en sopraan Yeree Suh. Suh is een betrekkelijk nieuwe naam in La Petite Bande’s cantatereeks maar maakt meteen een goede indruk met een uitvoering die een degelijk stijlbesef aan een gezonde dosis muzikaliteit combineert. Het blijft erg mooi om te horen hoe ze een natuurlijk melodieverloop kan combineren met een grondige aandacht voor Bachs harmonisaties, waardoor dissonanten, vertragingen en interessante akkoorden op een heel vanzelfsprekende manier in de verf worden gezet. Tenor Christoph Genz is dan wel weer een vaste waarde bij de Kuijkens maar komt op deze cd wat afgevlakt over. De baspartij die Jan Van der Crabben voor zijn rekening neemt, klinkt erg verstaanbaar en is voorzien van een gezond gevoel voor dramatiek.
Instrumentaal zitten de cantates ook best goed. Dat was niet op alle voorgaande cd-uitgaven het geval maar hier gelukkig wel. Zo mag het ‘Oster-Oratorium’ indrukwekkend openen en afsluiten met trompetten en pauken, die ondanks de tamelijk kleine bezetting bij zangers en orkest een feestelijk gevoel opwekken. Verder is dit paasoratorium soms maar een kleine stap verwijderd van een volwaardig concerto voor traverso of blokfluit want de meeste aria’s bevatten uitgebreide en gevarieerde ‘obligato’ partijen voor de instrumenten. BWV 6 gaat van start met de klagende klanken van twee hobo’s en een oboe da caccia en La Petite Bande houdt al het gevoel van stil ontzag en meedogen in deze schitterende muziek. De violoncello da spalla, die een solopartij voorgeschoteld krijgt in de koraal ‘Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ’ uit BWV 6, is een klein unicum binnen Bach-opnamen want buiten La Petite Bande komt men dit instrument, dat op de schouder in plaats van tussen de benen bespeeld wordt, zelden tegen.
Als men recente uitvoeringen van Bach-cantates met elkaar gaat vergelijken, komen die met bijvoorbeeld Masaaki Suzuki of John Eliot Gardiner steevast wat meer monter over dan die met La Petite Bande. Een meer ingetogen aanpak hoeft echter niet te storen, zoals deze opname bewijst. Een aria als de altaria ‘Saget, saget mir geschwinde’ leunt op deze opname misschien ietsje meer naar achteren maar de meer afgemeten uitvoering doet op geen enkele manier afbreuk, noch aan Bachs prachtige muziek, noch aan de verzorgde en muzikale uitvoering van La Petite Bande.