Mendelssohns symfonieën zijn een heel divers groepje composities en ze zijn ook lang niet allemaal even bekend. De populaire derde en vierde ('Schotse' en 'Italiaanse') symfonieën worden vaak gespeeld maar nummers één en vijf al veel minder. De twaalf symfonieën voor strijkers worden beschouwd als jeugdwerken, oefeningen voor later, groter werk, ondanks hun voor de hand liggende gratie en charme. Ook Mendelssohns tweede symfonie wordt zelden gespeeld. Mendelssohn schreef deze fusie tussen oratorium en symfonie, voor drie vocale solisten, koor en orkest op bijbelse teksten in 1840 om de festiviteiten voor het vierhonderdjarige bestaan van de drukpers luister bij te zetten. Drie puur instrumentale delen worden gevolgd door een langgerekte koorfinale die eindigt in een jubelende hymne.
Doordat het werk voor een heel specifieke gelegenheid gecomponeerd was (en een reden om het opnieuw uit te voeren daarna dus enigszins wegviel) en omdat de vergelijking met Beethovens monumentale negende symfonie niet te vermijden was, hebben enkele commentatoren Mendelssohns tweede symfonie afgedaan als een minder werk, weinig meer dan een gelegenheidscompositie. Richard Wagner sprak misprijzend over 'Händelssohn' wanneer hij de muziek van de componist besprak en het idee dat Mendelssohns religieuze werken een flauw afkooksel zouden zijn van de grote barokke cantates en oratoria is sindsdien steeds wat blijven hangen. Wie Mendelssohns tweede symfonie echter kent als een eindeloze en weinig geïnspireerde kruising tussen Beethoveniaans drama en Händeliaans oratorium, zal verrast worden met deze heldere uitvoering. Vanaf de eerste noten van de symfonie heerst er frisheid en leven in de partituur. De plechtige trombonesolo waarmee de symfonie opent, klinkt hier eerder energiek en springerig en wordt al even energiek beantwoord door het volledige orkest. Dat orkest, de Deutsche Kammerphilharmonie Bremen, klinkt slank en wendbaar, een gevolg van de relatief kleine orkestbezetting waarmee gespeeld wordt. Het trage deel van de symfonie doet kamermuzikaal aan, alsof het door strijksextet uitgevoerd werd. Vooral de 'piano' passages klinken heel charmant. Zo haalt het scherzo moeiteloos de sprookjesachtige wereld van Mendelssohns 'Ein Sommernachtstraum' of van Chopins walsen voor de geest.
Eerste sopraan Christiane Karg bezit een heel genietbare stem, die misschien wat licht uitvalt waardoor haar topnoten wat zwakjes en soms met enige moeite weerklinken. Ze zingt echter goed verstaanbaar en heel accuraat, met een lichte en perfect onder controle gehouden vibrato. Ze wordt bijgestaan door Maria Bernius, die de in een wat lagere tessituur geschreven partij voor tweede sopraan zingt met een helder hoogste register maar gelukkig ook een warme maar nooit overdreven brede laagte. Ze mengt op indrukwekkend mooie manier met het orkest, onder meer met een fluweelzachte hoornsolo.
Over tenor Werner Güra valt al even veel positiefs te vertellen; hij komt moeiteloos boven het orkest uit zonder ook maar eenmaal een lelijk luide 'forte' dynamiek te moeten boven halen. Bovendien spreekt hij zijn tekst uitstekend verstaanbaar uit, zodat hij ook zonder begeleidend cd-boekje goed te volgen is. Hij zingt met een groot inlevingsvermogen, zoals blijkt uit zijn angstige lezing van de tenoraria 'Stricke des Todes'. Bij alle solisten valt trouwens op hoe goed het begeleidende orkest naar de solisten luistert en hoe trouw ze hun fraseringen en articulaties overnemen.
Een warmer pleidooi voor deze zelden gespeelde compositie van Felix Mendelssohn-Bartholdy kan men zich moeilijk voorstellen. De uitvoerders doen hun uiterste best om Mendelssohns inventieve muziek zo transparant en helder mogelijk weer te geven, iets waarin zowel het trio van solisten als het koor en het orkest glansrijk in slagen.
Meer over Felix Mendelssohn-Bartholdy
Verder bij Kwadratuur
Interessante links