Tegenwoordig wordt er naar Mahlers achtste gekeken als een buitenbeentje in zijn oeuvre. Structureel (in twee grote blokken opgevat), inhoudelijk (vertrekkend van literatuur die eeuwen ver uit elkaar lag) en qua omvang (simpelweg enorm) is het een symfonie die de term als het ware geherdefinieerd heeft. Aan het begin van de 20ste eeuw had geen enkele componist immers een werk geschreven voor een gigantische bezetting als deze, of toch zeker niet met een even ambitieus opzet. Waar het Mahler immers om te doen was, behelsde het creëren van een synthese die een abstract antwoord moest vormen op het vraagstuk naar de artistieke creativiteit. Voor de componist lag het antwoord in een alles overheersend en alles overkoepelend liefdesbeginsel, dat hij aan de hand van Goethe's 'Faust' invult als iets vrouwelijk. Het laatste woord is immers aan het "chorus mysticus", dat Mahler de zo ontroerende woorden "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis" in de mond legt, om te eindigen met "Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan! Ewig! Ewig!" Pittig detail is dat Alma Mahler tijdens de laatste repetitieweken in München haar minnaar Walter Gropius stiekem ontmoette, terwijl haar echtgenoot zwoegde aan een stuk waarin hij zijn inspiratie expliciet formuleerde als een kiem van liefde.
De precieze strekking van Mahlers achtste en wat de componist er precies mee wilde zeggen aan het adres van Alma, zal altijd voor een stuk een mysterie blijven. Maar goed ook, want net als Mahlers derde is het een partituur die een transcenderende beweging maakt en niet vraagt om van haar eerste tot haar laatste noot programmatisch geduid te worden. Zelf stond Mahler perplex van wat hij op verrassend korte tijd had kunnen scheppen. In een brief aan Willem Mengelberg noemde hij het "het grootste dat ik tot nog toe heb verwezenlijkt". Over het algemeen loopt zijn correspondentie in deze periode over van de kosmische vergelijkingen, alsof hij erin geslaagd was de muziek van het universum, waar de mensheid met dovemans oren naar luistert, te vertalen naar ruim een uur en een kwartier muziek die wel degelijk een gevoel van mystiek in haar toehoorders laat openbloeien. De reactie bij de première op 12 september 1910 was zodanig dat Alma Mahler zich later herinnerde dat het de meest ontroerende hommage voor een kunstenaar was die ze ooit had meegemaakt". Thomas Mann, een van de aanwezigen, moest er dagen over doen om zijn bewondering voor het stuk geformuleerd te krijgen. En dat zelfs een figuur die zo goed van de tongriem gesneden was de muziekgeschiedenis op zijn grondvesten had voelen daveren tijdens de opvoering, wil al iets zeggen...
De ondertitel van Mahlers achtste, met name "Symphonie der Tausend", was overigens geen uitvinding van de componist zelf, die er van walgde. Ook toen bestond er echter al iets als een marketingmachine, die van de première een gehypet evenement wist te maken. Nog steeds is het ongebruikelijk om een orkest met uitgebreide koper- en slagwerksectie aan het werk te horen, zeker wanneer dat wordt aangevuld met een orgel, meerdere gemengde koren en jongenskoren en in totaal acht solisten. Elke uitvoering die van deze mastodont op poten kan worden gezet, is op zich al een evenement. Ook naar cd-opnames is het telkens met groot genoegen uitkijken, precies omdat het een werk is waar het alle kanten mee uit kan. Bewaart een dirigent een appetijtelijk overzicht tot de titaan onder Mahlers symfonieën, of wordt het devies "An meiner lieben Frau Alma Maria" opgevat als pure tragiek en stort de vertolker zich vanuit dat idee op een hartstochtelijke lezing? Enigszins onverwacht lijkt Nott het laatste te doen: de estheet en detaillist die hij in de vorige delen van zijn Mahler-cyclus bleek te zijn, ruimt hier plaats voor iemand die durft inzoomen op het eigenlijke verhaal, dat de componist zo nauw aan het hart lag. De Bamberger Symphoniker laat zich gewillig door Nott leiden. Zo is het begin van Mahlers verklanking van de slotscène uit Goethe's 'Faust II' pure poëzie. Echter kan over de keuze van de zangers gediscussieerd worden. Een stem als die van Stefan Vinke (Doctor Marianus) neemt bijna Wagneriaanse proporties aan en dat hoog-Duitse operakarakter overheerst eigenlijk alle bijdragen van de solisten. Er is niets in Mahler manuscript dat een dergelijke aanpak verbiedt, dus waarom niet? Omdat het werk er nog groter door wordt. Dat maakt Notts lezing tot een die op de adem pakt. Een bijzonder intense interpretatie, hoewel er voor de meer nederige benadering ook veel valt te zeggen.