Gek of geniaal? In het geval van Robert Schumann is het een vraag die niemand zich hoeft te stellen. Voor zover het onderscheid al bij het begin van zijn leven te maken was, zou Schumann het finaal allebei tegelijk blijken. In het jaar 1842, de periode waarin de componist zich onverdroten op de kamermuziek stortte, was niet te voorspellen hoe dramatisch Schumanns leven uiteindelijk zou eindigen. Wel ziet men aan de hand van de opus-nummers van de componist hoe quasi neurotisch de man zich toen al van genre naar genre begaf: de vroege werken staan bijna uitsluitend in het teken van de piano, waarna een liedperiode volgde, om later ineens kamermuziekwerken te schrijven, of symfonische stukken uit te dokteren. Toch zijn het pianokwintet opus 44 en het pianokwartet opus 47 allesbehalve kortstondige bevliegingen van voorbijgaande aard. Schumann had al lang de werken van zijn voorgangers bestudeerd (van papa Haydn en zoon Mozart tot kleinkinderen Beethoven en Schubert) en in een brief uit 1838 geeft de componist al aan enorm gefascineerd te zijn door de mogelijkheden van de bezetting. Waarschijnlijk is dus dat Schumann alleen het juiste moment afwachtte, dat zich ineens voltrok in de laatste maanden van '42.

Het pianokwintet en –kwartet kwamen kort na elkaar tot stand, hoewel het totaal verschillende werelden zijn die worden opgeroepen. Het kwintet heeft een symfonische grandeur, een lyrische overredingskracht te vergelijken met Schuberts veertiende strijkkwartet, waaruit een energie spreekt die Clara Schumann meteen warm maakte voor het stuk. Zij nam het op in haar concertrepertoire, waardoor het vrij snel een zekere bekendheid kreeg. Anders verliep dit bij het pianokwartet, dat zich traditioneler beweegt in de wereld van de kamermuziek, waarbij de stemmen elkaar constant verleiden, in plaats van meer als een geblokte geluidsmuur over de luisteraar heen te komen. Pas zes jaar na de creatie vond het werk ingang, en ook nu nog staat het stuk in de schaduw van het pianokwintet. Ergens is dat te begrijpen, hoewel Schumann ook hier toont hoe hij de regels van het spel met een vingerknip kan aanwenden om er een geheel eigen verhaal mee te vertellen. Ook dit opusnummer, alles bij elkaar misschien iets ingetogener, brengt uiteindelijk een niet te versmaden catharsis te weeg.

De Joodse jongens van het Jerusalem Quartet behoren zonder twijfel tot de belangrijkste muzikanten in de wereld van de kamermuziek op dit moment. Hetzelfde geldt voor Alexander Melnikov, actief als solist met of zonder orkest, als begeleider van topvioliste Isabelle Faust en blijkbaar ook geïnteresseerd in de muziek voor een bezetting met meer strijkers. Op het podium altijd een beetje stuntelig en met trekken richting autisme, is Melnikov muzikaal iemand die zich kan emanciperen alsof het niets is. Nochtans is het binnen het Jerusalem kwartet soms hevig duw- en trekwerk om een lijn gespeeld te krijgen. Nooit echter zo extreem als bij de jonge wolven van het Belcea of het Artemis Quartet, want de dynamiek van deze vier mensen is op een ongekunstelde manier secuur ontleed. Geen bruuske verrassingen dus, maar avond na avond het opzoeken van een bepaald contact dat op het scherp van de snee zit, zonder ooit de grenzen der goede smaak te overschreiden. Op die manier verenigt dit kwartet misschien wel de meer academische interpretaties van de oude uitvoeringspraktijk met de dynamiek van jong, spartelend wild. In repertoire dat op zich al voorbehouden blijft aan waaghalzen, is die balans overigens zeker geen slechte zaak. Het Jerusalem Quartet geniet niet in alle repertoire het voordeel van eventuele twijfel, maar met een gedistingeerd en toch doorwrocht begeleider als Melnikov zetten ze in Schumann toch alweer een magistrale prestatie neer.

Meer over Robert Schumann


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.