De regen van vrijdag bleek slechts een opwarmer voor wat Couleur Café zaterdag te wachten stond: water dat als een pop-upbeek voor het hoofdterrein stroomde, zelfs de overdekte zones van het terrein niet ongemoeid liet en de bezoekers in de tenten joeg. Nochtans begon het allemaal rustig, als een doordeweeks festivaldag…
Zo’n festivaldag openen is nooit een dankbare taak, maar het moeten doen met muziek die zich niet meteen op de grote ambiance richt, maakt het helemaal een klus. Van alle hiphopartiesten op de affiche van Couleur Café was de Belgische rapper Veence Hanao dit jaar immers diegene die met stevige lappen tekst het meest op taal en luisterbereidheid speelde.
Veence Hanao (foto: Leen van Laethem)
Voor publieksparticipatie had Hanao aanvankelijk weinig oog. Alleen in ‘Kick, Snare, Bien...’ trachtte hij het publiek te overhalen om de titel mee te roepen, wat mede door het vroege uur en de bescheiden opkomst niet echt van harte ging. Dat veranderde toen naar het einde van de set het stevigere ‘Les Brebis’ er in gegooid werd. Met een wel erg prominente bas kwam er beweging in, en geluid uit het publiek. Toch kon deze opflakkering van ambiance niet het gevoel wegnemen dat Hanao’s muziek veel beter tot haar recht moet kunnen komen in de intimiteit van een club, waar zowel de muziek als de teksten de maximale aandacht van het publiek kunnen krijgen. Want dat verdienen ze eigenlijk wel.
Aansluitend op het optreden van Veence Hanao hanteerde Laura Mvula hetzelfde trucje in haar setopbouw: eerst de gevoelige snaar bespelen om daarna voor wat meer energie te zorgen. Van de Britse zangeres verscheen vorige jaar het debuutalbum ‘Sing to the Moon’ waarop ze haar soulstem in een rijke omkadering plaatst. Het was bijgevolg wachten hoe ze het indrukwekkende geluid van de studio zou overzetten naar het podium.
Laura Mvula (foto: Benjamin Struelens)
Voor het eerste deel van de set koos Mvula voor de filmische romantiek waarin haar rustigere nummers doorgaans rondzwerven. ‘I Don't Know What The Weather Will Be’ bleef in deze setting opvallend goed overeind, net als ‘Flying Without You’. ‘Sing to the Moon’ kreeg de door het geluid marcherende drumpartij die het nummer naar een ander niveau tilde en voor ‘Is There Anybody Out There?’ schrok Mvula er niet voor terug om de desolate toer op te gaan. Daarvoor kon ze rekenen op een prima stem die ze, zonder naar extraverte extremen te zoeken, kon plooien in functie van de song.
Hoe sterk ze in haar schoenen stond, bleek misschien nog wel het best uit het gospelachtige ‘Father, Father’. Aanvankelijk solo gebracht door Mvula als zangeres en pianiste (een virtuoze bleek ze nooit, maar haar begeleidend klavierwerk was in deze context wel efficiënt), klonk het nummer uiterst sober en breekbaar. Misschien iets te breekbaar voor de tent die tegen dan bijna volgelopen was met bewust afgezakte luisteraars, maar ook met festivalgangers die op zoek waren naar een schuilplaats voor de losgebarsten stortbui.
Alsof ze het op het podium gewaar werd dat haar subtiele werk die laatste groep toch wat koud liet, stak ze een standje bij. Met het tintelende ‘Green Garden’ werd het tempo opgetrokken, waarna ze zich waagde aan een in de lucht hangende cover van ‘See Line Woman’. De impact van Nina Simone kon ze daarbij nog niet bereiken, maar met een sobere begeleiding van basgitaar en de andere muzikanten op percussie, liet ze wel weer horen ook zonder een vol geluid te kunnen. Het energieniveau bleef daarna wat hoger staan voor ‘That’s Alright’, waarin de productie van de cd wel erg duidelijk op de achtergrond te horen was.
Pas in het afsluitende ‘Make Me Lovely’ leek haar stem even moe te worden. Ze liet de hoge uitschieters in de zanglijn links liggen en opteerde voor een lagere en veiligere oplossing. Begrijpelijk en zeker niet van die orde dat haar stapje terug het optreden echt ontsierde. Om echt een onuitwisbare indruk na te laten, zou Mvula echter best nog enkele muzikanten extra meebrengen, want een begeleiding uit blik, zij het dan bij momenten mooi aangevuld met live instrumenten, klinkt toch niet altijd zo vers.
Enkele uren en heel wat druppels later was het podium van de Univers-tent voor de eenentwintigjarige Chance the Rapper (Chancelor Bennett). Op zijn album ‘Acid Rap’ liet hij zich opmerken door een gezonde dosis zelfrelativering, niet alleen dankzij de inhoud van zijn teksten, maar ook door zijn haast komisch-nasale stemmetje waarmee Bennett zo een carrière in de tekenfilmwereld zou kunnen versieren.
Van deze zelfrelativering was op Couleur Café maar weinig te merken. Bennett en zijn muzikanten (op trompet, gitaar, drums en keyboards) vertrokken tegen een verschroeiend tempo, waarbij de temperatuur zich helaas louter vertaalde in decibels. De hoofdschuldigen daarvoor waren de bij momenten ridicuul harde beats die er moeiteloos in slaagden om alle soul uit een nochtans aardig nummer als ‘Everybody’s Something’ te meppen.
Chance the Rapper (foto: Benjamin Struelens)
Als om zichzelf te overtuigen zei Bennett meer dan eens dat hij aan een goed optreden bezig was, maar zelfs al had hij deze mantra een half uur herhaald, dan nog was zijn passage op Couleur Café niet meer dan teleurstellend geweest. Bovendien verdween na de aanvang al snel al het tempo uit de set. Nummers werden in ultrakorte versie opgediend en gescheiden door weinig ter zaken doende pauzes en bindtekstjes. Dat start-stop verloop werd verrijkt met meebrulroutines die niet weg geraakten uit dooddoeners à la “It’s my show” en “I love you”, waardoor Bennett bovendien een onwennige indruk naliet.
Voor ‘Juice’ mocht de band even van het podium, maar ook de combinatie van Bennetts raps met de opgenomen muziek (nochtans van een goeie intrinsieke kwaliteit) kon niet overtuigen. In het bisnummer ‘Chain Smoker’ leek het even nog goed te komen, maar de inzet die vaag deed denken aan het oude werk van Michael Jackson moest het helaas snel weer afleggen tegen overdadig uitgebraakte bas en beats.
De jongere bezoekers op de eerste rij vonden het echter allemaal geweldig, maar van iemand die zich heeft laten horen als een muzikant met een eigen gezicht mag meer verwacht worden dan een Teutoons opgepompte, enerverende en weinig originele hiphopshow. Immers, er uit zien als Will Smith is een ding, maar wie muzikaal het vaarwater van de topentertainer opzoekt, heeft dat alleen aan zichzelf te danken.
In vergelijking met Chance the Rapper was Ben Howard met zijn Michael Douglas looks beduidend beter af en ook muzikaal bleek hij veel steviger op zijn poten te staan. Zo waagde hij het concert op gang te trappen met twee nummers die niet op zijn debuutalbum te horen zijn. ‘Conrad’ en ‘Rivers in Your Mouth’ lieten meteen Howards secure gitaarspel horen dat steevast het startpunt zou worden voor de verschillende songs. Zonder louter technisch te worden, waren zijn tokkeltechniek en gevoel voor kleur erg bepalend voor het geluid, temeer daar gedurende het begin van de set de dynamiek strak aan de leiband gehouden werd. Pas met ‘The Wolves’ ging de muziek voor de eerste keer draven en nog later, in ‘Small Things’ verscheen er een dynamiek die door de goegemeente als “rock” gecatalogeerd kon worden.
Ben Howard (foto: Benjamin Struelens)
Wie gedacht had dat daarmee het hek definitief van de dam zou zijn, was er aan voor de moeite. Dat ‘Only Love’ niet gebruikt werd om uit te breken, lag voor de hand, maar dat ook in ‘Keep Your Head Up’ en ‘The Fear’ de kansen niet gegrepen werden, maakte duidelijk dat het Howard menens was met zijn op detail gerichte aanpak. Met het afsluitende ‘End of the Affair’ leek de singer-songwriter zich zelfs helemaal terug te trekken in de verstilde stellingen van waaruit hij vertrokken was, om tenslotte nog even uit te halen: nog steeds niet verschroeiend en bovendien slechts voor heel even, maar in het geheel van de set toch als een markant dynamisch hoogtepunt.