Ergens hoort bij het meest veelkleurige festival van België ook de zon zich van haar beste laten zien, zeker gezien de vele exotische, multiculturele acts die telkens hun zonnige beentje voor zetten. Koude en druilerigheid kwamen echter in de plaats, vaak even kil en penetrant dan de kale beats van Neneh Cherry en haar nieuwste band Rocketnumbernine. Gelukkig konden de steeds toenemende plensbuien de sfeer niet echt verdrinken: de examens waren gedaan, er was eten en (vaak veel) drank voor iedereen en ieder kreeg wel wat wils op de eerste festivaldag, met enkele best opvallende momenten.

Trixie Whitley (foto: Leen Van Laethem)
Trixie Whitley (foto: Leen Van Laethem)
Dat haar muziek niet altijd uitnodigt tot dansen, besefte ze zelf ook wel en net daarom kon Trixie Whitley het enthousiaste en duidelijk voor haar gekomen publiek in de Univers-tent naar eigen zeggen enorm waarderen. Toch begon ze als een volleerde ijskoningin aan haar set, met het bekende witte haar en haar bleke gelaatskleur die stevig afstaken tegen het geprononceerde rood van de lippenstift. Lachen was er aanvankelijk niet echt bij. Begrijpelijk, want het bleek haar dagje niet. Niet goed bij stem, haalde ze de topnoten niet, vandaar dat ze het publiek dan maar “uitnodigde” om die te zingen.

Gelukkig bestaat het publiek van Trixie Whitley niet zomaar uit bakvissen en mochten de luisteraars het doen met wat ze vocaal wel kon halen. Dat bleek nog heel wat, want de zangeres kon duidelijk rekenen op de twee dingen die een artiest in dergelijke situaties overeind houden: een stevig repertoire en een band die goed ondersteunt en ook op de moeilijkere momenten niet gaat overspelen. Toch werden ook haar muzikanten niet door het lot gespaard. Een bassist met een ingetapete rechterhand en een blijkbaar zowat constante feedback op het podium waren ook niet meteen ideale werkomstandigheden.

Trixie Whitley opende solo overtuigend met ‘A Thousand Thieves’ om daarna met ‘Irene’, in een ronkende versie met volledige band, haar kaarten direct op tafel te gooien. De wat duistere rootsrock deed het opvallend goed in de tent van Couleur Café en de finesse van het album werd overtuigend vertaald naar het podium. Het nummer tekende meteen voor een bescheiden climax, waarin echter ook voor het eerst de stemproblemen duidelijk werden. Toch hield ze die, zeker in het eerste deel van de set, mooi binnen de perken. In ‘Gradual Return’ werd ze mooi gedragen door de energieke drumpartij en het gelaagde arrangement in haar rug en ‘Hotel no Name’ ronkte alsof er niets aan de hand was. Ook andere uptempo-nummers als ‘Never Enough’ bleven overeind. Het was in de tragere of zachtere songs dat de zangeres meer in de problemen kwam. Vooral ‘Fourth Corner’ en ‘Pieces’, met Trixie Whitley aan elektrische piano, klonken door de beperkingen erg tam. Opgeven was er echter niet bij. In ‘I Need Your Love’ haalde ze het op kracht en in ‘I Breathe You in My Dreams’ werd de potige insteek haar redding.

Ze eindigde zoals ze het optreden begonnen was: moederziel alleen op elektrische gitaar. Een moedige keuze die haar weerbaarheid en standvastigheid lieten zien. Geen onvergetelijk concert, maar wel een overtuigend bewijs dat Trixie Whitley ook in moeilijkere omstandigheden muzikaal iets te vertellen heeft.

La Mákina del Karibe (foto: Sergine Laloux)
La Mákina del Karibe (foto: Sergine Laloux)
Dat het grote werk niet steeds op de grote podia gezocht moet worden, dat lieten de muzikanten van Mokoomba vorig jaar op Couleur Café zien. Een zinderende set op het kleinste podium tekende voor een van de hoogtepunten van het festival en ook dit jaar was small, beautiful. Het Colombiaanse La Mákina del Karibe moest nochtans in minder dankbare omstandigheden aan de slag. Met een constante motregen en in openlucht, waren de weersomstandigheden niet ideaal voor hun zonnige champeta. Toch werd nog voor het concert duidelijk dat de Zuid-Amerikanen al bij voorbaat gewonnen spel hadden. Toen de band bij wijze van soundcheck ‘Kaliente Kaliente’ inzette, stroomde de weliswaar kleine houten dansvloer meteen vol. Na goed drie nummers in de echte set was nagenoeg het hele terrein bezet door een dansende menigte die bleef tot na het laatste nummer. Terecht, want wat La Mákina del Karibe in Brussel liet zien was bepaald indrukwekkend.

Met ‘Se Metio’, de denderende opener van hun album ‘14 Chankletazos Terapéuticos’ trokken ze meteen een stevige streep door de ambities van de regengoden. Met ocharme zes muzikanten op het podium genereerde de groep de energie van een voltallige Afroband. De mengeling van aanstekelijke Colombiaanse champeta en Afro zou ook de rest van de set kleuren: muziek met een onweerstaanbare invloed op de beenspieren, maar in knappe arrangementen waarbij de gitaren voor een ronkende rockinsteek zorgden of met schuivende geluiden een futuristische randje rond de muziek toverden.

Iets lichter, maar niet minder aanstekelijk was ‘Desahuciado Espelukao’, waarmee meteen de kop van ‘14 Chankletazos Terapéuticos’ er af was. Ook voor de rest van het optreden zou de band uit het repertoire van het album blijven plukken. Veel tijd voor bindteksten was er niet, waardoor de set nooit de kans kreeg om in te zakken. Het aaneenrijgen en in elkaar draaien van de songs zorgde voor een haast constante stroom die het publiek permanent onder spanning hield. Bovendien schrok de band er ook niet voor terug om nummers in verschillende delen uiteen te trekken. Muzikale contrasten hielden de set continu boeiend, zonder dat de dansbaarheid er onder ging lijden.

Met de vingers in de neus laveerde de groep de Afro-sound van twinkelende gitaren een onhoudbaar doorrollende grooves langs een korte reggae-episode naar de funky rock van ‘Prende el Pikó’ en ‘Psico Mango’. Zelfs het poppy refrein van ‘Ke Paso’ misstond niet in het geheel.

Zonder er een ambiance-revue van te moeten maken (wat ook niet kon, met een rolverdeling waarin elke muzikant permanent noodzakelijk was) sleepte de groep het natgeregende publiek mee naar het einde. Het lichtlopende ‘El Gigante’ (waarbij de muzikale breuken opnieuw de drive niet verstoorden) en het flipperende futurisme van het al voor het optreden aangekondigde ‘Kaliente Kaliente’ waren het voorspel voor de dolgedraaide Afro van ‘MakiMan’, inclusief Oosters tussenspel. Een freeze aan het slot van dit nummer, gevolgd door het voorstellen van de muzikanten betekende het einde van het optreden. Geen in de lucht hangende laatste muzikale uitspatting: het was voor de groep duidelijk welletjes geweest. En goed. Heel goed zelfs.

Zoals kleine podia grote ontdekkingen kunnen opleveren, zo hebben grote podia al eens de neiging om de kleine kantjes van bekende namen te laten horen. Soms worden dat zelfs de kleinste kantjes, zoals bij het optreden van Wyclef Jean die zijn plaats op internationale podia bouwde op zijn werk met de Fugees, enkele solo-cd’s, een muzikale scharrel met Shakira en als boegbeeld van Haïtiaanse natie.

Een en ander inspireerde hem op tijd en stond zijn beklag te doen over het feit dat hij helemaal vanuit New York gehaald was om slechts een uur lang op te treden, terwijl hij naar eigen zeggen wel zes uur muziek bij had. Als ze iemand zochten om een uurtje te spelen, dan hadden ze volgens Wyclef Jean beter 50 Cent gevraagd.

De Haïtiaanse rapper mag dan een geschiedenis hebben om op terug te kijken, wat hij in Brussel liet zien was in het beste geval een demonstratie van muzikale onmacht. Jean op gitaar was geen grote verschijning, op keyboard bleken zijn kwaliteiten beperkt tot drie noten tegelijk spelen en aan de conga’s stoorde hij zich niet aan tempo of maatgevoel. Hij huppelde van het ene instrument naar het andere, daarbij gesteund door een derderangs backingband die keken alsof ze het nog meenden ook. Alles wat tenen kon doen krommen was er: een lauwe gitaarsolo die voor bluesy moet doorgaan, een zanger met de vocale finesse van een blad grof schuurpapier, een over the top geslapte bassolo die meteen het einde van een nummer markeerde en een overbodige guest performance. Die kwam voor rekening van Selah Sue, die precies ook niet goed wist wat ze op het podium kwam doen. Meer dan wat duetgewijs rotzooien tussen Jean en Sue (freestyle als excuus voor rommel) was er niet te bespeuren.

Los van de erbarmelijke kwaliteit was het aantal nummers dat volledig gespeeld werd op een halve hand te tellen. Als ze al gespeeld werden, want de helft van de setlist was opgevat als een grote Wyclef Jean soundmix show. Dat hij vals en geregeld uitvallend wilde meezingen met opnames van ‘Ooh La La La’ of Shakira’s ‘Hips Don’t Lie’, was uiteraard zijn volste recht. Dat hij de dj ook schaamteloos ‘Jump Around’ en ‘Smells Like Teen Spirit’ liet opzetten, al dan niet overbodig meegespeeld door de band, was andere koek. Helaas was deze scoutsfuif-dj-set niet minder geloofwaardig dan de covers van ‘Guantanamera’ of Bob Marley’s ‘Redemption Song’ die wel live gespeeld werden.

Voor het bissen vatte Wyclef Jean zijn hele vertoning nog even samen. Eerst werd een schijfje ‘Buffalo Soldier’ opgezet, waarna Jean en band ‘I Shot the Sheriff’ onteerden. Als afrekening met de erfenis van Bob Marley kon het wel tellen.

Waar komt dit soort shows vandaan? Had Wyclef Jean vlak voor zijn optreden het integrale bnp van Haïti opgesnoven? (Zijn manische bestorming van de regietoren tijdens een eindeloos saaie carnavalmedley leek alvast een goede indicatie.) Is hij klaar voor opname? Of heeft hij op Couleur Café met de meest onwaarschijnlijke weddenschap uit de muziekgeschiedenis drie bakken Duvel gescoord? In alle gevallen heeft zijn optreden laten zien hoe door en door corrupt de muziekindustrie kan zijn, zelfs op het groene en sociaal georiënteerde Couleur Café. En dat is om te janken.

Max Romeo & The Congo’s (foto: Sergine Laloux)
Max Romeo & The Congo’s (foto: Sergine Laloux)
Het is een trend die al langer gaande is: in plaats van bejaarde reggaezangers op pad te sturen en door diverse rootsbands te laten begeleiden, gaat een heus collectief op tour met meerdere grootvorsten waarbij een ruime ‘best of’-show wordt gepresenteerd. Het Couleur Café-publiek mocht vorig jaar reeds snoepen van de verzoening van de gefreakte dubkoning Lee ‘Scratch’ Perry en diens zoon Omar. In 2013 zou Max ‘Chase the Devil’ Romeo zich met het vocale rootskwartet The Congo’s gaan meten. Helaas was dat even gerekend zonder de legendarische laksheid van Jamaicaanse rasta’s en bereikten enkel de Congo’s de Brusselse site, weliswaar geruggensteund door een geweldige backingband. De vier zingende opa’s, die ondermeer dankzij samenwerking met de jonge Vlaming Pura Vida op enkele voortreffelijke recente platen jaarlijks meermaals in België neerstrijken, brachten zonder enig probleem een uur strakke, jolige roots op zichzelf. Even traag op gang gekomen en in de war gebracht door de hakkende beats van Coely op de achtergrond, werd met korte introstukken een blik gegeven op de komende playlist, traditioneel bij rootsreggaeshows. En dan swingde de vier heren in gevangenisplunjes het podium op, met brede glimlach en schuddende heupen.

Wat volgde was een knaller van een optreden waarbij geplukt werd uit het werk van Romeo met een downtempo ‘Babylon Burning’ met stompende basriff, maar vooral ook uit hits van The Congo’s zelf. ‘Only Jah Know’ bleek een vocaal hoogtepunt waarbij de hoge, nog steeds zuivere falset van Cedric Myton zich mooi mocht meten met de meerstemmigheid van zijn overige drie kompanen. Tegelijkertijd durfden de heren over gaan in puur dansgenot, de nodige ruimte latend voor een strak bas en drumritme met heerlijk wauwelende echodubs. Even zette het gezelschap nog een ander zijsprongetje door over te gaan in een soulvol ‘Rainy Night in Georgia’ van Tony Joe White, waarbij vooral Watty Burnett de show stal door met een waanzinnig diepe baritonstem als heuse crooner op te treden. De glimlach die hij bij het publiek veroorzaakte, verdween niet meer dankzij meezingers als een vroeg ingezet ‘Fisherman’, het ritmisch krachtige ‘Congoman’ of ultieme afsluiter ‘La La Bam-Bam’, telkens vrolijk en vol overtuiging gebracht. Dat dit optreden niet enkel voor het publiek een eerste echt hoogtepunt voor het weekend was, maar ook voor de artiesten zelf, bewees de inmiddels als een vogelverschrikker ogende Myton, die nog geen tien minuten na de show doorheen het publiek huppelde om complimenten in ontvangst te mogen nemen.

De allergrootste reggaester die op de 24ste editie van dit Brusselse festival opwachting mocht maken, was echter Jimmy Cliff. De rootszanger die reggae en pop wereldwijd verbroederde en daarmee in de voetsporen trad van opperrasta Bob Marley, is duidelijk de man van het brede publiek. Het aantal hits dat James Chambers op een kleine halve eeuw tijd uit zijn hoes toverde, is fenomenaal en dat bleek ook uit de anderhalf uur durende show in de Univers-tent, die de stortbuien buiten deed vergeten. Cliff kon putten uit een repertoire dat vertrekt van de beginjaren van reggaemuziek, met voortreffelijke skasongs als ‘Miss Jamaica’ of rocksteadyklassiekers als ‘Treat the Youth’s Right’, beiden minder gekend maar wel heerlijk meezingbaar. Ook nieuwkomers als ‘Afganistan’ uit de recente plaat ‘Rebirth’ kregen een plekje, dat ondanks een zomers fluitmelodietje en een leuk hippend ritmisch percussiespel een snedige anti-oorlogsboodschap inhoudt.

Als een geoliede machine gleed de tienkoppige band doorheen gladde klassiekers, ook plukkend uit een hoeveelheid nummers waarop het grote publiek de naam Jimmy Cliff niet zou kleven zoals ‘Hakuna Matata’ (bekend uit tekenfilm ‘The Lion King’) of het uit de ‘Cool Runnings’-film ontsnapte ‘I Can See Clearly Now’ dat een “bright, bright sunshiny day” beloofde terwijl buiten de douchekraan nog wat extra werd opengedraaid. Het publiek at uit de band zijn hand. En dan was de man met de rode baret zijn ‘Reggae Night’ nog niet half. Springen, dansen en zingen leek de energiebom enkel maar enthousiaster te maken. Grootste verdienste is vooral dat zelfs ballades als ‘Many Rivers to Cross’, hier op akoestische gitaar gebracht, nooit echt al te soft of melig gekneed werden, maar mee dankzij voortreffelijke backingzangeressen en een veelvuldig gebruik van percussie-instrumenten. Dat laatste kende vanzelfsprekend een hoogtepunt in het lang uitgesponnen ‘Rivers of Babylon’, waarbij zowat de voltallige band vooraan op het podium met djembé’s het ritme aangaf en de volle tent de ‘aah aah’-melodie mocht dragen. Een sterker stukje Afrikaanse gospelroots is niet denkbaar. Als bis kreeg de menigte nog even het uptempo ‘The Harder They Come’ uit de gelijknamige filmklassieker die de ware rastaspirit aan de wereld openbaarde. Speciale gast Wyclef Jean, die nu wat minder afging dan op het grote podium, liet zijn stem nog even verbleken tegen de overredende preekkracht van Jimmy Cliff en daarmee kreeg Couleur Café toch nog een ware reggaeverzoening op podium.

Tekst: Johan Giglot, Koen Van Meel

Meer over Couleur Café 2013 - Dag 1


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.