Er zijn maar weinig modernistische werken die zo weinig voorgesteld moeten worden als Schönbergs ‘Pierrot Lunaire’ en ‘Verklärte Nacht’. Beide stukken worden terecht aanzien als mijlpalen in de muziekgeschiedenis, revolutionaire creaties die terrein betraden dat voordien nog niet betreden was en de weg effenden voor de grote vernieuwingen van de twintigste eeuw. En als bij toeval vinden beide composities hun oorsprong in literaire werken. ‘Verklärte Nacht’ (hier gespeeld in een bewerking voor pianotrio van Eduard Steuermann) werd geschreven naar het gelijknamige gedicht van de Duitse vitalistische dichter Richard Dehmel. ‘Pierrot Lunaire’, Schönbergs melodrama voor vijf instrumentalisten en verteller (sopraan) gebruikte de Duitse vertaling van een reeks teksten van de Belgische symbolistische dichter Albert Giraud.

Het Collectief, een kamermuziekformatie die bestaat uit violist Wibert Aerts, klarinettist Benjamin Dieltjens, pianist Thomas Dieltjens, fluitist Toon Fret en cellist Martijn Vink wierp zich rond de kerstperiode volledig op de muziek van de Tweede Weense School en daarin is Arnold Schönberg naast zijn wat jongere collega’s Alban Berg en Anton Webern een spilfiguur. Niet toevallig is de bezetting van Het Collectief geënt op die van ‘Pierrot Lunaire’ maar het ensemble is verder flexibel genoeg om heel wat andere kamermuziek aan te pakken. Als afsluiter van een concertreeks die zowat het hele kamermuziekrepertoire van de drie grote Weense componisten Schönberg, Webern en Berg belicht, kan een programma met daarin zowel ‘Pierrot Lunaire’ als ‘Verklärte Nacht’ natuurlijk tellen. Als toemaatje werden twee representatieve werken voor viool en piano en voor klarinet en piano van Anton Webern en Alban Berg uitgekozen.

De hoofdwerken van dit programma zijn ongetwijfeld die van Schönberg maar enkele miniaturen van Berg en Webern mochten ook niet ontbreken. Het zijn twee keer ‘Vier Stücke’ geworden, de ‘Vier Stücke’ opus 5 van Alban Berg voor klarinet en piano en die van Anton Webern, opus 7 voor viool en piano. En meteen valt op hoe bewust (of bescheiden) Berg en Webern de oude compositiebenamingen uit de weg gaan: dit zijn geen ‘sonates’ of ‘romances’ maar eenvoudigweg ‘stukken’, oefeningen in een (bijna) atonale compositiestijl die ongekend was in 1913 en 1910 toen Berg en Webern hun werken schreven.

De verschillen tussen de stijl van beide componisten mogen wel meteen duidelijk zijn: Weberns uiterst beknopte muziek duurt in totaal maar een minuut of zes en bevat geen noot teveel. Zowel de spaarzaam geschreven, uiterst zachte langzame bewegingen als de korte maar hevige uitbarstingen van geweld in de twee snelle delen zijn erg typerend voor Weberns intellectualistische compositiestijl.

Alban Berg pakt het doorgaans wat lyrischer aan en dat is ook zo in de ‘Vier Stücke’ voor klarinet. Hoewel ze niet zoveel langer duren dan Weberns ‘Vier Stücke’, werken Bergs meer romantische schrijfstijl en het zachtere timbre van de klarinet samen om dit toch een meer toegankelijk werk te maken. De snelle delen bijvoorbeeld bevatten iets speels, in plaats van de gewelddadige maar kortstondige uithalen van Webern. Berg blijft ook de meest lyrische van de Tweede Weense school, met lang uitgesponnen melodielijnen voor klarinet in de trage bewegingen.

Het Collectief (foto: Sara Claes)
Het Collectief (foto: Sara Claes)
‘Pierrot Lunaire’ is niet de eerste atonale compositie die het licht zag maar is – samen met Schönbergs opera ‘Erwartung’, die een min of meer gelijkaardige thematiek belicht –een van de eerste grote werken die in de toen nieuwe atonale stijl geschreven zijn. De twaalftoonstechniek, die Schönberg enkele jaren later ontwikkelde en een belangrijke rol ging spelen in zijn latere composities, is hier nog niet aanwezig: ‘Pierrot Lunaire’ gebruikt een vrije atonaliteit, waarin de twaalf chromatische toontrappen van het westerse toonsysteem gelijkwaardig gebruikt worden maar zonder dat ze in een strakke, door de componist zelf uitgevonden ordening vervat zitten. Hoewel de zes muzikanten zelden allemaal samen spelen (dat gebeurt maar in zes van de eenentwintig deeltjes), slaagt Schönberg erin om een breed klankspectrum te creëren, mede omdat de klarinettist ook op basklarinet moet dubbelen, de fluitist op piccolo en de violist zelfs op altviool.

Maar het meest typerende aspect van ‘Pierrot Lunaire’ is wel het gebruik van de sprechstimme of spreekgezang. Dat soort van zingen was geen techniek die Schönberg zelf uitvond: in het Wenen van rond de eeuwwisseling was het half-zingen, half-articuleren van poëtische teksten een populaire manier om gedichten voor te dragen. De zangeres zet min of meer de juiste toonhoogte aan maar laat die nadien weer vallen en gaat over naar de gewone spreekstem. Het is een ideale manier om de tekst die voorgedragen wordt verstaanbaar te houden en om een dosis gereciteerd drama in de muziek te houden. Het soort lyrische gezang met zijn hoogdravende frases dat de opera’s van Giacomo Puccini of Richard Strauss kenmerkte, is uit den boze. Schönberg gebruikte de sprechstimme-techniek al in het laatste deel van zijn reusachtige orkestwerk de ‘Gurrelieder’ maar in Pierrot Lunaire is het de sprechstimme die de zangpartij van het begin tot het einde kenmerkt.

‘Pierrot Lunaire’ was bij zijn première meteen een controversieel werk en dat hoeft niet echt te verbazen. De inhoud van Albert Girauds gewelddadige, vaak abstracte gedichten is daar niet vreemd aan. Schönberg bracht ze in drie grote groepen samen (die zo de drie grote bewegingen uit ‘Pierrot Lunaire’ vormen). Hun thematiek is achtereenvolgens die van liefde en verlangen, van misdaad en geweld en van de clown Pierrots heimwee naar zijn thuishaven, het idyllische Bergamo. Vooral het gewelddadige tweede deel, waarin de gedichten titels dragen als ‘Enthauptung’ (‘onthoofding’), ‘Rote Messe’ (‘Rode Mis’) of ‘Galgenlied’ komt zelfs voor een publiek van honderd jaar later nog brutaal over, met zijn donkere en vaak lugubere beeldspraak.

Die beeldspraak richt zich op bloed en geweld, nacht en duisternis, waanzin en verlangen. Symbool van dat alles is de maan – ‘Pierrot Lunaire’ kan men net zo goed vertalen als ‘de Maanzieke Pierrot’. De maan staat in de eerste plaats symbool voor het onderbewuste (Schönberg woonde ten slotte ook in het Wenen van Sigmund Freud), het irrationele en de krankzinnigheid. In Richard Strauss’ opera ‘Elektra’, eveneens een Weens werk en eveneens een typerend vroeg twintigste-eeuwse compositie, symboliseert net de maan ook de waanzin van het hoofdpersonage. Dat waanzinnige uit zich ook in de vele paradoxen die het werk rijk is: de solorol is voor een zangeres die duidelijk een mannelijke rol vertolkt… Is ‘Pierrot Lunaire’ cabaret of is het hoge kunst? Is het een cantate, een opera of een stuk kamermuziek?

Schönberg onderhield een actieve interesse in numerologie en dat is vooral in de compacte,hoogst intelligent uitgedachte vorm van ‘Pierrot Lunaire’ goed te merken. Het ensemble bestaat, met dirigent erbij – uit zeven muzikanten en niet toevallig zijn veel van de motieven waarop ‘Pierrot Lunaire’ gebaseerd is ook motieven van precies zeven noten. Elk van de drie delen bestaat uit zeven gedichten en drie keer zeven vormt het getal eenentwintig – naast het totale aantal gedichten ook het opusnummer van het werk. En, toevallig of niet maar Schönberg schreef zijn eerste noten van de compositie op 12 maart 1912 – 21 in spiegelbeeld.

Met ‘Verklärte Nacht’ is men aan het eind van het programma gekomen maar tegenstrijdig genoeg ook bij het vroege begin van de Tweede Weense School. Van atonaliteit is hier nog geen sprake: de wrijvende, hoogst chromatische harmonieën zoeken dissonantie op, dat wel, maar klinken als muziek die evengoed door Richard Strauss of zelfs door Richard Wagner geschreven zou kunnen zijn. De muziek zit stevig in een toonaard verankerd - aan het begin van het stuk is dat D mineur, met een D die het eerste paar dozijn maten stevig in de cello blijft liggen.

Als ‘Verklärte Nacht’ zuiver muzikaal gezien niet zo vernieuwend was, dan was de opzet om een kamermuziekwerk met literaire inhoud te schrijven, dat wel. Literaire inhoud met muziek integreren werd gedaan in opera’s en symfonische muziek maar kamermuziek was het heilige domein van de zogenaamde absolute muziek, dat was muziek die over niets anders ging dan de muziek zelf. Door ‘Verklärte Nacht’ het verloop van het gelijknamige gedicht van Richard Dehmel te doen volgen, componeerde Schönberg dus zeker een primeur in de muziekgeschiedenis!

Een van de redenen waarom Dehmels gedicht, over een vrouw die tijdens een nachtelijke wandeling bekent dat ze het kind draagt van een andere man, Schönberg aangesproken moet hebben, is dat Schönberg op dat moment net kennis had gemaakt met Mathilde von Zemlinsky, de zus van zijn compositieleraar Alexander von Zemlinsky. Mathilde zou uiteindelijk Schönbergs vrouw worden en die goede afloop wordt al voorspeld in het slot van ‘Verklärte Nacht’, waarin de man de vrouw uiteindelijk vergeeft – hij kan niet anders nadat hij de schoonheid van sterrennacht, de schoonheid van de natuur en de schoonheid van het nieuwe leven dat zijn vrouw in zich draagt in ogenschouw heeft genomen!

Meer over Het Collectief: Pierrot Lunaire - Verklärte Nacht


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.