In de muziekgeschiedenis van de twintigste eeuw neemt de Hongaar Béla Bartók een aparte plaats in. Ook hij zoekt vernieuwing en wil afstappen van de traditionele omgang met harmonie, maar Bartók gaat die vernieuwing zoeken in de volksmuziek. Zowel ritmisch als melodisch levert dat een hoogst persoonlijke compositietaal op, die allicht het best getypeerd wordt in zijn muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. Behalve dat werk bevat deze cd ook Bartóks eerste vioolconcerto en zijn opus 12, vier stukken voor orkest.

Opus 12, dat in 1912 ontstond maar pas tien jaar later voor het eerst opgevoerd werd, opent in een impressionistische wereld die aan Debussy herinnert. Het langzame 'Preludio' zet nergens harmonische voet aan de grond, maar komt tot leven door Bartóks kleurrijke klanktapijten. Zowel hier als in het lyrische 'Intermezzo' valt de mooie, beheerste klank van het Symfonieorkest van Baden-Baden op. Dirigent Gielen, een specialist in het repertoire van de twintigste eeuw, heeft oor voor de spanning van de muziek en voor de subtiele dynamiek. Helemaal contrasterend en typisch voor Bartóks ritmische vitaliteit van Bartók is het 'Scherzo'. Alles is aanwezig: de bijtende accenten, de onhoudbare drive, het onregelmatige metrum. Dit komt nog meer tot uiting in de snelle delen van de muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. Het tweede deel met zijn accentverschuivingen, de finale met zijn bizarre strijkersmelodie en de contrasterende pizzicati, alles wordt door Gielen en het orkest perfect in de hand gehouden. Net dat is behalve een sterk punt ook een zwakte van deze cd. Zeker in de grote opbouw van de finale is het vruchteloos wachten tot de vlam in de pan schiet. De beide langzame delen worden sober en sfeervol gespeeld, al zouden de aparte harmonieën van Bartók gerust wat meer mogen wringen dan ze hier doen. Desalniettemin past de gecontroleerde aanpak van de dirigent hier beter dan bij de stuwende up-tempo kracht van beide allegro's.

Tussen opus 12 en de muziek voor strijkers, slagwerk en celesta, staat op deze cd Bartóks eerste vioolconcerto. Het werk kent een ontstaansgeschiedenis vol hinderpalen en werd pas gecreëerd in 1958, dertien jaar na de dood van de componist. De violiste aan wie hij het werk opdroeg verbrak het contact met Bartók in 1908, en verbood elke uitvoering tot na haar overlijden. Met dit jonge meisje in het achterhoofd klinkt het eerste deel, dat Bartók 'Portrait' noemde, opvallend romantisch. Violist Christian Ostertag haalt wondermooie, subtiele klanken uit zijn instrument en creëert in het bijna tien minuten aanhoudende piano een onderhuidse spanning die recht naar het Allegro giocoso van het tweede deel leidt. Daarin wisselen virtuoze passages lyrischere bijgedachten af. In het tamelijk tonale landschap verraden enkel de accenten en verrassende ritmes de latere Bartók. Ostertag sleept het orkest mee naar een indrukwekkende vertolking.

Dat Gielen deze muziek door en door kent is overduidelijk. Hier en daar wat meer passie en minder controle had wonderen kunnen doen. Nu is het vooral de schitterende prestatie van Ostertag die blijft nazinderen.

Meer over Béla Bartók


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.